Meer informatie "ontnemingsvordering" Archives - hennepadvocaat-hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/ontnemingsvordering/ Mon, 20 Jun 2022 22:08:22 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/#respond Mon, 20 Jun 2022 22:08:22 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1494 In de ontnemingsprocedure geldt enkel de eis dat er voldoende aanwijzingen hoeven te bestaan dat een hennepkwekerij tot voordeel heeft geleid. Ook als dat voordeel buiten de bewezenverklaarde periode is geweest, kan dat nog steeds via een ontnemingsmaatregel worden afgepakt. Het bewijs van ‘de aanwijzingen’ kan daarbij ook worden gebaseerd op een anonieme verklaring. Dit […]

The post Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>

In de ontnemingsprocedure geldt enkel de eis dat er voldoende aanwijzingen hoeven te bestaan dat een hennepkwekerij tot voordeel heeft geleid. Ook als dat voordeel buiten de bewezenverklaarde periode is geweest, kan dat nog steeds via een ontnemingsmaatregel worden afgepakt. Het bewijs van ‘de aanwijzingen’ kan daarbij ook worden gebaseerd op een anonieme verklaring. Dit volgt uit ECLI:NL:HR:2022:698 en met name uit de bijbehorende conclusie van de A-G.

De A-G schrijft in zijn conclusie:

“Uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 36e lid 2 Sr en dat het hof de grondslag voor de maatregel heeft gezocht in voordeel dat de betrokkene heeft verkregen door het begaan van andere (dan de bewezen verklaarde) strafbare feiten. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene en anderen voorafgaand aan de in de strafzaak bewezen verklaarde datum zich schuldig hebben gemaakt aan het telen van hennep en dat deze teelt heeft geleid tot twee eerdere oogsten.”

Het bewijskader bij ontneming op de grondslag van artikel 36e lid 2 Sr

11. In een recent arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498, heeft de Hoge Raad, onder meer onder verwijzing naar zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523, het volgende overwogen over de vraag hoe de ontnemingsmaatregel zich verhoudt tot de onschuldpresumptie bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr:

“2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523 overwogen dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten in de zin van het huidige artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan.

2.5.2 Als de rechter heeft geoordeeld dat voldoende aanwijzingen in de hiervoor bedoelde zin bestaan dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan, kan de omvang van het voordeel door de rechter worden geschat (artikel 36e lid 5, eerste volzin, Sr). Op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan deze schatting slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. De uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet – gelet op artikel 511e lid 1 en 511g lid 2 Sv in verbinding met artikel 359 lid 3 Sv – de bewijsmiddelen vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover die de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden bevat (vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087).

2.5.3 Anders dan ten aanzien van de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel het geval is, is er geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan (vgl. HR 26 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7805). Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.

12. Bij voordeelsontneming op de grondslag van artikel 36e lid 2 Sr spelen naar de kern genomen twee te onderscheiden kwesties: (1) de vaststelling dat de betrokkene bepaalde delicten heeft begaan, en (2) de vaststelling van de omvang van het financiële voordeel dat daaruit is verkregen.1 Die twee kwesties komen in de wetstekst terug in de gedaante van toepassingsvoorwaarden. Behoudens de voorwaarde die volgt uit artikel 36e lid 1 Sr, namelijk dat de betrokkene is veroordeeld wegens een strafbaar feit,2 is de ontneming van voordeel uit andere dan de bewezen verklaarde strafbare feiten onderworpen aan de volgende twee noodzakelijke voorwaarden:

(i) er bestaan voldoende aanwijzingen dat de betrokkene (naast de bewezen verklaarde delicten ook) ‘andere’ delicten heeft begaan;

(ii) de betrokkene heeft door middel van of uit de baten van deze delicten op geld waardeerbaar voordeel van een bepaalde omvang verkregen.

De onder (1) en (2) genoemde kwesties hebben een verschillend bewijsregime.

Ad (1) De vaststelling dat de betrokkene bepaalde delicten heeft begaan

13. Voor de vaststelling van het begaan van de ‘bewezen verklaarde delicten’ gelden uiteraard in de hoofdzaak de in de artikelen 338 tot en met 344a Sv vervatte bewijsvoorschriften. Deze bewijsvoorschriften zijn echter niet van toepassing op de ontnemingsprocedure.3 Voor de vaststelling van ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, geldt dat daarvoor voldoende aanwijzingen moeten bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.4 Het onderdeel van de procedure waarin wordt beoordeeld of dergelijke ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan, wordt bestreken door artikel 6 lid 2 EVRM (de onschuldpresumptie); deze bepaling laat een ‘vrij bewijsstelsel’ toe.5

14. Artikel 511f Sv is niet van toepassing op dit onderdeel van deze procedure. Deze bepaling schrijft namelijk niet voor dat het oordeel van de ontnemingsrechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene ‘andere strafbare feiten’ heeft begaan (in de zin van artikel 36e lid 2 Sr) slechts kan worden ontleend aan dan wel dient te berusten op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.6

Ad (2) De vaststelling van de omvang van het financiële voordeel

15. Artikel 511f Sv is van toepassing op de vaststelling van de omvang van het financiële voordeel dat de betrokkene uit bewezen verklaarde en andere delicten heeft verkregen. De rechter kan volgens die bepaling de schatting van het op geld waardeerbare voordeel slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De overige bewijsvoorschriften die in de hoofdzaak de totstandkoming van de bewezenverklaring normeren zijn zoals gezegd echter niet van toepassing: er geldt geen hoge bewijsstandaard en er gelden geen bewijsbeperkingsregels en bewijsminima.

Motiveringsplichten en artikel 6 lid 1 EVRM bij ontnemingsprocedure

16. Overigens wordt de gehele ontnemingsprocedure beheerst door artikel 6 lid 1 EVRM. Deze bepaling bestrijkt zodoende de beantwoording van zowel
(1) de vraag of de betrokkene andere dan de bewezen verklaarde delicten heeft begaan, als
(2) de vraag naar de omvang van het wederrechtelijk voordeel.

Uit het recht op tegenspraak, dat in artikel 6 lid 1 EVRM besloten ligt,7 vloeit voort dat de betrokkene – onder meer – de gelegenheid moet hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er geen voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door hem zijn begaan.8 De toepasselijkheid van artikel 6 lid 1 EVRM brengt voor de rechter tevens motiveringsplichten mee. (EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90 (Van der Hurk/Nederland), § 61, en EHRM (GK) 11 juli 2017, nr. 19867/12 (Moreira Ferreira/Portugal), § 84).
Dit betekent dat “uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.” (HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498, rov. 2.5.3) Ook wijst de A-G in dit verband op dat – volgens artikel 511g lid 2 Sv en artikel 415 lid 1 Sv – onder meer de motiveringsvoorschriften van de artikelen 359, 359a en 360 Sv van overeenkomstige toepassing zijn op het ontnemingsgeding in hoger beroep.

Het gebruik van een schriftelijke bescheid houdende een anonieme verklaring in de ontnemingsprocedure

De bewijsregels van de artikelen 338 – 344a Sv zijn, zoals gezegd, niet van (overeenkomstige) toepassing op de ontnemingsprocedure. Dat geldt dus ook voor artikel 344a Sv, dat het gebruik van anonieme verklaringen voor het bewijs slechts onder voorwaarden toestaat.(HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA7648, NJ 2008/406 m.nt. Borgers).
Indien de rechter in de ontnemingsprocedure de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede ontleent aan een schriftelijk bescheid houdende een anonieme verklaring, dient hij echter wel overeenkomstig het toepasselijke artikel 360 lid 1 Sv in zijn uitspraak ervan blijk te geven te hebben onderzocht of de anonieme verklaring betrouwbaar is, alsmede of aan de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate is tegemoetgekomen.(HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6002, NJ 2012/412 m.nt. Borgers; HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2637; HR 2 februari 2016: ECLI:NL:HR:2016:164; HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:166.)

The post Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/feed/ 0
Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/#respond Wed, 22 Aug 2018 09:06:37 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1448 Voor de berekening van de ontnemingsvordering bij biologische hennepteelt biedt het BOOM-rapport geen grondslag voor realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een ontnemingsvordering vereist een zorgvuldige en transparante grondslag en daarvan is geen sprake. De berekening van het OM op basis van het BOOM-rapport  geeft blijk van het aantal oogsten zelfs een volledige miskenning van natuurwetten […]

The post Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Voor de berekening van de ontnemingsvordering bij biologische hennepteelt biedt het BOOM-rapport geen grondslag voor realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een ontnemingsvordering vereist een zorgvuldige en transparante grondslag en daarvan is geen sprake. De berekening van het OM op basis van het BOOM-rapport  geeft blijk van het aantal oogsten zelfs een volledige miskenning van natuurwetten en basale kennis van de hennepteelt. Het telen van hennep in een kas die middels petroleumkachels wordt verwarmd, maakt niet dat er sprake is van ‘binnenteelt’ waarbij meer dan één keer per jaar geoogst kan worden. Daarvoor is vereist dat er gebruik wordt gemaakt van assimilatielampen, verduistering en/of tijdschakeling, en daarvan was hier in het geheel geen sprake. Derhalve kan óók voor wat betreft de hennepplanten die in de kas stonden slechts worden uitgegaan van 1 oogst per jaar. Die oogst was echter mislukt door spint, waardoor de ontnemingsvordering is afgewezen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 augustus 2018,  ECLI:NL:GHARL:2018:7479).

Het gerechtshof oordeelde als volgt:

Met de verdediging is het hof van oordeel dat de onderbouwing van de ontnemingsvordering onvoldoende is afgestemd op de specifieke aspecten van de kwekerij van veroordeelde, te weten het op biologische wijze kweken van hennepplanten, zonder dat gebruik wordt gemaakt van verduistering en/of kunstlicht. De algemene en niet op alle door veroordeelde geteelde planten toegesneden informatie van [bedrijf], en de algemene ervaring van verbalisanten acht het hof onvoldoende betrouwbaar om als grondslag te dienen voor de aannames die in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gedaan. Ook anderszins, bijvoorbeeld aan de hand van de foto’s die zich in het dossier bevinden, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van zodanig overvloedige opbrengsten als die waar volgens het openbaar ministerie sprake van is geweest. Daarnaast is er ook geen financieel onderzoek naar veroordeeldes vermogenspositie geweest op grond waarvan illegale inkomsten vastgesteld hadden kunnen worden. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel geen grondslag kan zijn voor een realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde. Het hof zal daarom de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de daarop gebaseerde berekening van de advocaat-generaal niet volgen.

Bij de beoordeling van de vraag of en zo ja in hoeverre sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel zal het hof nu uitgaan van de verklaring die veroordeelde daarover heeft afgelegd, nu dit het enige concrete bewijsmiddel is om een schatting op te kunnen baseren. Dit houdt in dat het hof ervan uitgaat dat veroordeelde in 2009 alleen hennep heeft geteeld in een kas en hij eenmaal heeft geoogst. Deze oogst heeft 300 tot 400 gram opgebracht. Uitgaande van een eerdere verklaring van veroordeelde dat hij hennep voor € 2,40 per gram verkocht, levert dit een bruto opbrengst van € 720,- (300 x € 2,40) op.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat veroordeelde in het kader van deze oogst kosten heeft gemaakt. Rekening houdend met de ook door de advocaat-generaal genoemde aftrek van variabele kosten die doorgaans op € 3,33 per plant worden berekend en het feit dat veroordeelde heeft verklaard dat hij € 600,- à € 700,- heeft besteed aan de bestrijding van spint middels roofmijt, is aannemelijk dat de door veroordeelde gemaakte kosten het door hem behaalde voordeel overstijgen.

Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en/of andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

The post Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/feed/ 0
Vier eerdere oogsten hennepkwekerij gebaseerd op aangetroffen afval https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/vier-eerdere-oogsten-hennepkwekerij-gebaseerd-op-aangetroffen-afval/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/vier-eerdere-oogsten-hennepkwekerij-gebaseerd-op-aangetroffen-afval/#respond Thu, 14 Sep 2017 14:22:49 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1387 De Hoge Raad acht het oordeel van het Hof, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het aannemelijk is dat vier hennepoogsten hebben plaatsgevonden is, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. De eerdere oogsten worden gebaseerd op de “indicatoren eerdere oogst”, waaronder het aangetroffen vele afval (Hoge Raad, 4 […]

The post Vier eerdere oogsten hennepkwekerij gebaseerd op aangetroffen afval appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
De Hoge Raad acht het oordeel van het Hof, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het aannemelijk is dat vier hennepoogsten hebben plaatsgevonden is, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, niet onbegrijpelijk. De eerdere oogsten worden gebaseerd op de “indicatoren eerdere oogst”, waaronder het aangetroffen vele afval (Hoge Raad, 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1213)
N.B. Dat een meteropnemer eerder geen illegale aansluiting heeft geconstateerd, maakt niet uit.
De A-G kwam tot een andere conclusie en vond het bewijs te weinig voor vier oogsten van de hennepkwekerij

Afval en lampen zijn indicator eerdere oogst

Gezien het vele afval dat is aangetroffen zoals onder andere vier lege vaten voedingsstoffen en een groot aantal oude assimilatielampen gaat het hof uit van vier eerdere oogsten. Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten.

Ook de aangetroffen grote hoeveelheden oude assimilatielampen, met productiedatum 2013 en gebruikte assimilatielampen met productiedatum februari en april 2012. Hierbij wordt aangetekend dat Growshops adviseren in verband met de lichtsterkte (lumen) benodigd voor het telen van hennep de lampen te vervangen na 4 a 5 oogsten, na een jaar kweek en of 3300 branduren. Een hennepkweekcyclus van 9 week betekent circa 756 branduren. (63 dagen maal 12 uur)

Standpunt A-G

De door het hof overgenomen gevolgtrekking is mede gebaseerd op “de verstrekte informatie met betrekking tot de levensloop/branduren van assimilatielampen”. De gebezigde bewijsmiddelen houden evenwel niets in over die levensloop en branduren. Uit de overige door het hof vastgestelde feiten heeft het hof kunnen afleiden dat in de kwekerij is geoogst, maar zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat er vier oogsten hebben plaatsgevonden. De A-G acht het oordeel van het hof dat er vier maal is geoogst daarom niet zonder meer begrijpelijk.

Meteropnemer heeft niets gezien

Nu de taak van een meteropnemer slechts is het opnemen van de meterstand en een meteropnemer verder geen onderzoek doet naar de meter zelf, acht het hof het zeer waarschijnlijk dat het de meteropnemer niet is opgevallen dat er met de meter was geknoeid.

Gedeelde opbrengst

Veroordeelde heeft tijdens haar verhoor op 6 december 2013 tegenover de politie verklaard dat zij als vergoeding voor het ter beschikkingstellen van de op haar erf gevestigde schuur, waarin de kwekerij is aangetroffen, 1/3 deel van de opbrengst van de kwekerij zou ontvangen.

 

 

The post Vier eerdere oogsten hennepkwekerij gebaseerd op aangetroffen afval appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/vier-eerdere-oogsten-hennepkwekerij-gebaseerd-op-aangetroffen-afval/feed/ 0
Matiging ontnemingsvordering wegens terugvordering bijstandsuitkering https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matiging-ontnemingsvordering-wegens-terugvordering-bijstandsuitkering/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matiging-ontnemingsvordering-wegens-terugvordering-bijstandsuitkering/#respond Wed, 08 Jun 2016 05:52:41 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1304 Wanneer naast de ontnemingsvordering ook een terugvordering van de onterecht genoten bijstandsuitkering plaatsvindt over de periode dat de verdachte een hennepkwekerij heeft gehad, zou dat betekenen dat de verdachte (financieel) in wezen dubbel wordt gestraft. Dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever, zo vond ook het gerechtshof Den Haag, 6 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2213. Het […]

The post Matiging ontnemingsvordering wegens terugvordering bijstandsuitkering appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Wanneer naast de ontnemingsvordering ook een terugvordering van de onterecht genoten bijstandsuitkering plaatsvindt over de periode dat de verdachte een hennepkwekerij heeft gehad, zou dat betekenen dat de verdachte (financieel) in wezen dubbel wordt gestraft. Dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever, zo vond ook het gerechtshof Den Haag, 6 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2213. Het gerechtshof overweegt dat 

Verweer advocaat

Door de advocaat van de veroordeelde is in hoger beroep het verweer gevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden verminderd met een bedrag van € 66.715,77. In dit verband is aangevoerd, dat de gemeente Gouda krachtens besluit d.d. 19 augustus 2009 ten laste van de veroordeelde is overgegaan tot terugvordering van de door de veroordeelde van 1 april 2004 tot en met 3 maart 2008 genoten bijstandsuitkering, aan welke terugvordering de stelling ten grondslag is gelegd, dat de veroordeelde uit de hennepkwekerij inkomsten heeft genoten, waardoor zijn recht op bijstand is komen te vervallen. Van de zijde van de veroordeelde is betoogd dat, wanneer thans ook de hiervoor bedoelde betalingsverplichting wordt opgelegd, de veroordeelde in financiële zin in feite dubbel wordt getroffen.

Strekking ontnemingsmaatregel

Het hof overweegt hieromtrent als volgt (en zoekt aansluiting bij het arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2004, LJN AS2014).

De strafrechtelijke maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel enerzijds en de door de gemeente Gouda getroffen bestuurlijke maatregel tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand anderzijds moeten worden beschouwd als gescheiden trajecten, reeds omdat deze maatregelen niet hetzelfde doel beogen. Het hof is voorts van oordeel dat bij de vaststelling van de hoogte van het krachtens de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen bedrag in beginsel geen rekening behoeft te worden gehouden met (bijvoorbeeld) de fiscale aspecten daarvan; de fiscale merites van de opgelegde betalingsverplichting kunnen aan de orde worden gesteld in de belastingaangifte. In zoverre oordeelt het hof dan ook dat in het kader van de onderhavige procedure, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een door de gemeente in gang gezette terugvorderingsprocedure met betrekking tot onverschuldigd betaalde bijstand in beginsel buiten beschouwing dient te blijven. Naar het oordeel van het hof is het in voorkomende gevallen aan de veroordeelde om aan de hand van de beslissing in de ontnemingszaak jegens de gemeente aannemelijk te maken dat hij minder inkomsten heeft genoten uit c.q. heeft overgehouden aan de exploitatie van de hennepkwekerij, dan die waarop de gemeente haar terugvorderingsmaatregel baseert.

Matiging vanwege terugvordering bijstandsuitkering

In dit verband overweegt het hof, op de voet van de uitspraken van de Hoge Raad van 29 oktober 2002 (NJ 2003, 18) en 10 februari 1998 (NJ 1998, 446) dat de gemeente Gouda te dezen niet valt aan te merken als benadeelde derde in de zin van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin dient de gemeente Gouda aangemerkt te worden als een benadeelde derde, in die zin dat zij rechtstreeks is benadeeld door de gedragingen waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten (vgl. de MvT, blz. 67, bij de ontwerp-profijtontnemingswet). De gemeente is immers niet benadeeld door verzoekers activiteiten in de hennepteelt, maar door de verzwijging van de inkomsten uit die handel. Het ontbreken van die causaliteitsband treedt duidelijk aan het licht indien zou worden aangenomen dat de veroordeelde die inkomsten niet verzwegen had. In dat geval zou geen uitkering zijn toegekend én zou de gemeente niets hebben kunnen of hoeven terugvorderen. Maar dat zou de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel onverlet hebben gelaten. In feite gaat het hier om twee verschillende “illegale” inkomens die elk op de geëigende wijze zijn afgeroomd.

Nu echter in het onderhavige geval uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat het besluit van de gemeente Gouda d.d. 19 augustus 2009 om tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand over te gaan, inmiddels onherroepelijk is geworden – de veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard en aangetoond dat hij inmiddels met de gemeente een betalingsregeling heeft getroffen en feitelijk doende is de onverschuldigd betaalde bijstand in termijnen terug te betalen – vindt het hof in dit geval aanleiding om op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht het door de veroordeelde in het kader van deze ontnemingszaak te betalen bedrag met het bruto bedrag van € 66.715,77, netto neerkomende op € 55.660,47, te verminderen.

Schending redelijke termijn

Het hof is voorts van oordeel dat, nu er meer dan vier jaren zijn verstreken tussen het instellen van appel en het wijzen van arrest, er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal bij de vaststelling van het te betalen ontnemingsbedrag rekening houden met deze schending van de redelijke termijn door de terugbetalingsverplichting tevens te verminderen met een bedrag van € 7.955,53.

Vermindering ontnemingsvordering

Gelet op het bovenstaande dient de verplichting tot terugbetaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden vastgesteld op:

€ 113.616 – € 55.660,47 – € 7.955,53 = € 50.000,-.

Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen.

Het bestreden vonnis van de rechtbank zal derhalve, voor zover het de beslissing ten aanzien van de betalingsverplichting aan de Staat betreft, worden vernietigd.

The post Matiging ontnemingsvordering wegens terugvordering bijstandsuitkering appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matiging-ontnemingsvordering-wegens-terugvordering-bijstandsuitkering/feed/ 0
Matiging/vermindering ontnemingsvordering door rechter https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matigingvermindering-ontnemingsvordering-door-rechter/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matigingvermindering-ontnemingsvordering-door-rechter/#respond Sat, 12 Apr 2014 21:27:36 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1161 De rechter kan al bij de oplegging van de ontnemingsvordering deze matigen. De rechter kan de ontnemingsvordering verminderen wegens beperkte draagkracht, maar ook andere redenen kunnen aanleiding zijn om de ontnemingsvordering te matigen. In de zaak die aanleiding was voor de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2014,ECLI:NL:PHR:2014:262 had het hof de ontnemingsvordering […]

The post Matiging/vermindering ontnemingsvordering door rechter appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
De rechter kan al bij de oplegging van de ontnemingsvordering deze matigen. De rechter kan de ontnemingsvordering verminderen wegens beperkte draagkracht, maar ook andere redenen kunnen aanleiding zijn om de ontnemingsvordering te matigen. In de zaak die aanleiding was voor de uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 2014,ECLI:NL:PHR:2014:262 had het hof de ontnemingsvordering gematigd wegens de volgende door de advocaat gevoerde verweren:

1) De cliënt is al genoeg gestraft door disciplinaire maatregelen en hij heeft een behoorlijk bedrag aan inkomsten gederfd
2) De redelijke termijn is ruimschoots overschreden
3) Strafbare feit is 19 jaar geleden gepleegd

Verweren advocaat

De advocaat had in zijn pleitnota gevraagd om de ontnemingsvordering tot nihil te matigen:


“Wèl is kliënt van oordeel dat er zwaarwegende redenen zijn om het aan de Staat te betalen bedrag met toepassing van de algemene matigingsbevoegdheid zoals vervat in art. 36e Sr. te matigen, en wel tot nihil of tot een zodanig bedrag als uw hof billijk voorkomt. Uit bijgaand door kliënt opgesteld overzicht van disciplinaire maatregelen en kosten dd 9 november 2011 blijkt dat deze gehele ‘affaire’ kliënt behalve veel levensvreugde ongeveer € 300.000,00 heeft gekost aan gederfd inkomen, spaarloon, pensioen en advocatenkosten. Evenals het hof te ‘s-Gravenhage bij arrest dd 3 april 2009 in de strafzaak met betrekking tot de strafmaat heeft overwogen, is hiertoe alle aanleiding: ‘gelet op de vergaande ambtenaarrechtelijke sancties die aan de verdachte zijn opgelegd en de aanzienlijke gevolgen die deze sancties voor hem hebben gehad (ook in financieel opzicht)…’;

6. Ook dient uw hof bij de matiging van het aan de Staat te betalen bedrag te betrekken, dat de redelijke termijn waarbinnen de berechting in ook ontnemingsprocedures moet plaatsvinden (vgl. HR 17 juni 2008, NJ2008, 358) vergaand is overschreden. Na het ontnemingsvonnis van de rechtbank te Rotterdam dd 23 november 2007 zijn 4 jaar verstreken tot de behandeling vandaag van het hoger beroep, waarmee de overschrijding 2 jaar bedraagt;

7. Tenslotte is matiging geïndiceerd, omdat het vermeende strafbare feit waarmee voordeel zou zijn behaald maar liefst 19 jaar geleden heeft plaats gevonden, waardoor de rechtsbehoefte van herstel (restitutio in integrum) – de doelstelling van de ontnemingsmaatregel – vrijwel geen geldingskracht meer heeft;”

Matiging ontnemingsvordering in de wet

De matigingbevoegdheid voor de ontnemingsvordering is neergelegd in artikel 36e lid 5 Sr:

“De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. (…).De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van zodanig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen.

De tekst van het vijfde lid maakt met de vervoeging “kan” duidelijk dat de rechter een facultatieve bevoegdheid heeft tot matiging bij oplegging van de ontnemingsmaatregel, maar noopt niet tot de conclusie dat deze matigingsbevoegdheid exclusief beperkt is tot het geval dat draagkracht ontbreekt. De wettekst moet aldus worden gelezen dat in algemene zin de rechter het te betalen bedrag lager kan vaststellen dan het geschatte voordeel en dat hij daartoe zelfs ambtshalve bevoegd is. Grammaticale interpretatie van het vijfde lid verzet zich naar mijn mening niet tegen het aannemen van een algemene matigingsbevoegdheid, een rechterlijke bevoegdheid tot matiging dus die verder strekt dan de gevallen waarin de draagkracht aan de orde is. Dat in de praktijk de matigingsbevoegdheid vooral wordt toegepast bij het ontbreken van draagkracht, doet daaraan niet af (zie o,a, HR 8 april 2014ECLI:NL:PHR:2014:262).

Matigingsbevoegdheid ontnemingsvordering in Memorie van toelichting

in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoering van de Wet van 10 december 1992 ‘tot verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties’ (Stb. 1993, 11; i.w.tr. 1 maart 1993) wordt een toelichting gegeven op de matigingsbevoegdheid van de ontnemingsrechter:

“In het voorliggende wetsvoorstel wordt de matigingsbevoegdheid van de rechter op nieuwe leest geschoeid. Veel van de ontnemingsrechtspraak is gewijd aan de kwestie van de draagkracht van de veroordeelde en de wijze waarop de rechter in dit verband de matigingsbevoegdheid van artikel 36e, vierde lid, laatste volzin Sr toepast. De Hoge Raad heeft bij zijn beslissing van 10 november 1998 (JOW 1999/6) geoordeeld dat de gegevens omtrent de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde van belang kunnen zijn voor de vaststelling door de rechter van het door de veroordeelde te betalen bedrag. De rechter dient in het geval dat aannemelijk is dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge art. 36e, vierde lid, laatste volzin. De reden daarvoor is door de Hoge Raad genoemd in zijn beslissing van 7 mei 1996 (NJ 1997, 404). In die beslissing memoreert de Hoge Raad eerst de matigingsmogelijkheden.

In de eerste plaats is dat de bevoegdheid van de rechter overeenkomstig artikel 36e, vierde lid, laatste volzin, het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Voorts geeft artikel 577b, tweede lid,

Sv de rechter, nadat de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd, de bevoegdheid het bedrag en de vervangende hechtenis te verminderen of kwijt te schelden. De beperking daarbij is evenwel dat die bevoegdheid alleen mag worden gehanteerd op grond van omstandigheden die zich na de uitspraak hebben voorgedaan, of die ten tijde daarvan niet, of niet volledig, aan de rechter bekend waren (artikel 577b, vierde lid).

In artikel 558, derde lid, is verder bepaald dat ter zake van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gratie kan worden verzocht en verleend. Eveneens van invloed op de betalingsverplichting is het bij artikel 561, derde lid, bepaalde, dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen. Dit artikel is op grond van artikel 577b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is. Dat betekent dat het openbaar ministerie daarbij niet aan de termijn van het immers niet van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 561, vierde lid, is gebonden. De Hoge Raad overweegt dan: «Dit samenstel van bepalingen schept enerzijds waarborgen om te voorkomen dat een veroordeelde die geen of onvoldoende draagkracht heeft of zal hebben, zonder meer wordt verplicht tot het ondergaan van vervangende hechtenis, doch beperkt anderzijds de mogelijkheid na oplegging van de maatregel nog rekening te houden met omstandigheden die de draagkracht beïnvloeden en die ten tijde van de oplegging van de maatregel de rechter reeds voldoende bekend waren.»

Hier wijst de Hoge Raad terecht op een knelpunt. De regeling biedt de rechter nu te weinig ruimte om achteraf, in de fase van de executie correcties aan te brengen. Daarom dient in het geval dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, de rechter gebruik te maken van zijn bevoegdheid ingevolge artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het is redelijk dat de rechter op een ter zake van de draagkracht uitdrukkelijk voorgedragen, met argumenten ondersteund, verweer een uitdrukkelijk en gemotiveerd antwoord geeft.

De rechter dient zich dus volgens de huidige rechtspraak voorafgaande aan de executiefase al een beeld van de draagkracht te vormen en anticiperend te oordelen op de financiële positie van de veroordeelde achteraf. Naar mijn opvatting komt voor de executie aan de financiële positie van de veroordeelde eveneens aanzienlijk gewicht toe. Voorgesteld wordt, in het licht van het voorgaande, om enerzijds artikel 577b, vierde lid, Sv te laten vervallen en om anderzijds artikel 36e, vierde lid, Sr aan te vullen. Daardoor is de bevoegdheid tot matiging in de executiefase niet langer beperkt tot de omstandigheden die zich na de uitspraak hebben voorgedaan, of die ten tijde daarvan niet, of niet volledig, aan de rechter bekend waren.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 36e, vierde lid, is beoogd bij het oordeel over de draagkracht van betrokkene niet op de omstandigheden vooruit te lopen. Uitsluitend in die gevallen waarin vooraf al vaststaat dat de betrokkene een eventueel op te leggen bedrag in de toekomst niet zal kunnen betalen, zou de rechter, om later dubbel werk te voorkomen, gebruik kunnen maken van zijn matigingsbevoegdheid. Uit het oogpunt van proceseconomie heeft het in een dergelijk geval geen zin de rechter achteraf nogmaals te laten constateren hetgeen hij vooraf al kon voorzien. Daarvoor is wel nodig dat de betrokkene een beroep doet op afwezigheid van draagkracht. Hij zal voorts alles aan moeten voeren hetgeen van belang kan zijn om zijn beroep op matiging te ondersteunen. Dit is ook redelijk, omdat betrokkene immers het beste op de hoogte is van de hem betreffende omstandigheden die hem voor matiging in aanmerking brengen. Voorts is dit redelijk, omdat de matiging ten faveure van de betrokkene geschiedt. Voor uitzonderlijke gevallen (bij voorbeeld als de betrokkene heeft afgezien van rechtsbijstand of als hij geen enkel inzicht in zijn financiële situatie heeft) is opgenomen dat de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie van zijn matigingsbevoegdheid gebruik kan maken. Voordeel voor de staat is dat dit de kosten en de moeite bespaart van verder onderzoek naar de financiële positie van de veroordeelde.

Uitdrukkelijke bedoeling van de accentverschuiving in de matigingsbevoegdheid van de rechter in verband met de draagkracht naar de executiefase is het ontlasten van het openbaar ministerie op het punt van het verzamelen van gegevens over betalingsonmacht van de veroordeelde. Het zal steeds de veroordeelde tot het betalen van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn, die aannemelijk moet maken dat hij niet in staat is aan de hem opgelegde verplichting tot betaling van dat geldbedrag te voldoen, en dat dus niets slechts sprake is van betalingsonwil. Daarbij is het ten aanzien van degene van wie bij rechterlijk vonnis is vastgesteld dat hij voordeel heeft verkregen, niet vanzelfsprekend dat hij later – om nog niet eerder naar voren gebrachte redenen – niet aan zijn verplichting tot betaling zal kunnen voldoen. Bij het aantonen dat het om betalingsonmacht en niet om betalingsonwil gaat, kan dit punt niet buiten beschouwing blijven. Vanuit deze optiek is toegevoegd dat het verzoek gemotiveerd moet worden gedaan.

Uit het voorgaande volgt dat niet zonder meer tot codificatie van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad is overgegaan. De rechter zal zich eerst een oordeel moeten vormen over de gegrondheid van het verzoek tot matiging c.q. het beroep op betalingsonmacht, voordat hij

komt tot de vaststelling van de hoogte van het te betalen bedrag. Niet in alle gevallen waarin een beroep op verminderde draagkracht wordt gedaan, zal de rechter zo’n beroep moeten honoreren. Daarom is dit onderdeel als een bevoegdheid en niet als een aanwijzing geformuleerd.

Tenslotte wijs ik er nog eens op dat het succes van de ontnemingsmaatregel in belangrijke mate ervan afhangt of ter waarde van het verkregen voordeel conservatoir beslag is gelegd. De onderzoeksinspanningen dienen daarop gericht te zijn. De middelen daarvoor staan nu reeds ter beschikking. In het bijzonder is daarbij te denken aan de mogelijkheden die het strafrechtelijk financieel onderzoek biedt. In dit verband kan gewezen worden op hetgeen hierover al in de memorie van toelichting bij artikel 126 van de huidige regeling werd opgemerkt, namelijk dat de inzet van het strafrechtelijk financieel onderzoek het verzamelen van gegevens is op grond waarvan de ontnemingsmaatregel inhoud kan worden gegeven (kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, blz. 32). Dat betekent dat het onderzoek niet alleen gericht is op gegevens die van belang zijn voor de bepaling van (de omvang van) het voordeel. Met het oog op de ontneming kan eveneens onderzoek verricht worden naar gegevens die dienstig zijn voor de executie van de betaalverplichting, zoals naar gegevens die inhouden waar vermogensbestanddelen van de bij de ontneming betrokkene zich bevinden.

The post Matiging/vermindering ontnemingsvordering door rechter appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/matigingvermindering-ontnemingsvordering-door-rechter/feed/ 0
Eerdere oogst hennepkwekerij kan niet slechts worden gebaseerd op slechts visuele waarneming agent https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/eerdere-oogst-hennepkwekerij-kan-niet-slechts-worden-gebaseerd-op-slechts-visuele-waarneming-agent/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/eerdere-oogst-hennepkwekerij-kan-niet-slechts-worden-gebaseerd-op-slechts-visuele-waarneming-agent/#respond Sun, 23 Mar 2014 16:28:38 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1068 Een belangrijk arrest bij de weerlegging van ontnemingsvorderingen bij hennepkwekerij is de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, van 5 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:645. In deze uitspraak had de politie vastgesteld dat er sprake was van een eerdere oogst, enkel op basis van vervuiling van het filterdoek, kalkafzetting, stof op de kappen, wortelresten in de potten, en lege […]

The post Eerdere oogst hennepkwekerij kan niet slechts worden gebaseerd op slechts visuele waarneming agent appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Een belangrijk arrest bij de weerlegging van ontnemingsvorderingen bij hennepkwekerij is de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, van 5 februari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:645. In deze uitspraak had de politie vastgesteld dat er sprake was van een eerdere oogst, enkel op basis van vervuiling van het filterdoek, kalkafzetting, stof op de kappen, wortelresten in de potten, en lege kannen en flessen met groei- en meststoffen, iets dat we vaak tegenkomen bij een ontmantelde hennepkwekerij. Het hof overweegt hierbij dat enkel deze visuele vaststelling onvoldoende is om te komen tot een eerdere oogst, en volgt daarbij de ontkennende verklaring van de verdachte.

Het hof overweegt als volgt:

“De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 5 februari 2014 (parketnummer 20-003468-12) ter zake van het medeplegen van het op 12 april 2012 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot straf. Bovenstaand feit ziet erop dat veroordeelde zich op de in het arrest genoemde datum bezig hield met het telen van hennep. De voorliggende vordering is gestoeld op de aanname dat veroordeelde uit een eerder gerealiseerde oogst financieel voordeel heeft behaald. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van het navolgende:

  • dat in de kweekruimte sprake was van kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten;
  • dat het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild;
  • dat sprake was van stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en op het rotorblad van een ventilator
  • dat in de plantenpotten potgrond aanwezig was waarin zich wortelresten bevonden;
  • dat in de woning diverse lege kannen en flessen aangetroffen waarin groei- en meststoffen hebben gezeten.

Het hof is van oordeel dat die, op slechts visuele waarnemingen van een opsporingsambtenaar gebaseerde, vaststellingen noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk maken dat er in de betreffende hennepkwekerij sprake is geweest van een eerdere oogst.

Het hof hecht geloof aan de verklaring van veroordeelde dat de in zijn woning aangetroffen kwekerij niet langer dan 4 weken in bedrijf is geweest en dat de in de kwekerij aanwezige apparatuur en overige attributen tweedehands waren aangeschaft. Er zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen althans onvoldoende doorslaggevende aanwijzingen van het tegendeel gebleken.

De vordering wordt afgewezen.”

The post Eerdere oogst hennepkwekerij kan niet slechts worden gebaseerd op slechts visuele waarneming agent appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/eerdere-oogst-hennepkwekerij-kan-niet-slechts-worden-gebaseerd-op-slechts-visuele-waarneming-agent/feed/ 0
Motiveringseisen volgens Hoge Raad bij ontnemingsvordering https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/motiveringseisen-volgens-hoge-raad-bij-ontnemingsvordering/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/motiveringseisen-volgens-hoge-raad-bij-ontnemingsvordering/#respond Tue, 18 Feb 2014 16:18:57 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=775 De Hoge Raad verlangt thans in lijn met de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, Sv, dat de rechter zijn oordeel dat de desbetreffende kosten niet in directe relatie staan tot het delict “gemotiveerd” tot uitdrukking brengt.(R 5 februari 2008, NJ 2008, 288, m.nt. Borgers) Omdat de Hoge Raad deze motiveringsplicht grondt op artikel […]

The post Motiveringseisen volgens Hoge Raad bij ontnemingsvordering appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
De Hoge Raad verlangt thans in lijn met de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, Sv, dat de rechter zijn oordeel dat de desbetreffende kosten niet in directe relatie staan tot het delict “gemotiveerd” tot uitdrukking brengt.(R 5 februari 2008, NJ 2008, 288, m.nt. Borgers)
Omdat de Hoge Raad deze motiveringsplicht grondt op artikel 359, tweede lid, Sv, geldt ook hetgeen wat de Hoge Raad over de uitleg daarvan overwoog in HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, m.nt. YB, ro. 3.8.2. te weten onder meer:

“(ii) dat ingeval een uitdrukkelijke weerlegging ontbreekt, dit – mede in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder begrepen hetgeen door of namens de verdachte en het openbaar ministerie over en weer naar voren is gebracht – geen afbreuk behoeft te doen aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak;
(Met andere voorwaarden: ook zonder uitdrukkelijke weerlegging kan een uitspraak toereikend en begrijpelijk zijn)

(iii) dat indien de rechter heeft verzuimd een nadere motivering in zijn uitspraak op te nemen, dit verzuim van zo ondergeschikte betekenis kan zijn dat het niet tot nietigheid leidt.”

De conclusie is dus helaas dat de gerechtshoven voor wat betreft “gebreken” in de motivering er vrij gemakkelijk mee wegkomen. De Hoge Raad stelt geen hele hoge motiveringseisen.

Belangrijker wordt het daarom dat de advocaat in feitelijke aanleg goed en gemotiveerd verweer voert tegen de ontnemingsvordering en hierbij geen kansen laat liggen. Een gespecialiseerde advocaat is steeds vaker een echte must!

The post Motiveringseisen volgens Hoge Raad bij ontnemingsvordering appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/motiveringseisen-volgens-hoge-raad-bij-ontnemingsvordering/feed/ 0
Kalkafzetting en algengroei zeggen niets over kweekperiode https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/kalkafzetting-en-algengroei-zeggen-niets-kweekperiode/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/kalkafzetting-en-algengroei-zeggen-niets-kweekperiode/#respond Sat, 15 Feb 2014 23:33:21 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=649 Op 24 oktober 2012 deed het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch een belangrijke uitspraak over de vaststelling van eventuele eerdere oogsten op basis van de geconstateerde kalkafzetting en algengroei. Volgens het hof kan niet zonder meer op basis van deze indicatoren een eerdere oogst worden vastgesteld. De uitspraak is gepubliceerd onder LJN: BY2956. In de zaak ging de […]

The post Kalkafzetting en algengroei zeggen niets over kweekperiode appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Op 24 oktober 2012 deed het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch een belangrijke uitspraak over de vaststelling van eventuele eerdere oogsten op basis van de geconstateerde kalkafzetting en algengroei. Volgens het hof kan niet zonder meer op basis van deze indicatoren een eerdere oogst worden vastgesteld. De uitspraak is gepubliceerd onder LJN: BY2956.

In de zaak ging de politie de politie uit van de volgende ‘ervaringsregel”:
“Kalkafzetting duidt op een langdurig gebruik van de betreffende systemen c.q. goederen. Uit ervaringsgegevens is van kalk- en algenafzetting pas na minimaal twee oogsten sprake. In gebieden met zogenaamd zacht water, is hiervan vaak pas na drie tot vier oogsten sprake.”

De verdachte ontkende echter en verklaarde dat er niet eerder was geoogst. Zijn verklaring hield het volgende in:
– dat hij de hennepkwekerij in augustus 2008 heeft opgebouwd;
– dat de hennepplanten sinds drie of vier weken voor de ontdekking van de hennepkwekerij op 19 november 2008 in de kwekerij stonden;
– dat de geconstateerde hoeveelheid stof kan worden verklaard uit het feit dat hij de apparatuur tweedehands heeft aangeschaft en het feit dat hij werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de kwekerij die stof hebben veroorzaakt;
– dat de kalk- en algenafzetting kan worden verklaard uit het feit dat in Guttecoven kalkrijk water heeft.

Hierop heeft het hof nader onderzoek gelast. Eerst is er een politieagent gehoord over het proces-verbaal van bevindingen. Toen bleek dat dit proces-verbaal niet meer inhield dat wat aangekruiste vakjes, zonder dat de daarachter genoemde ervaringsregels waren gecontroleerd, en waarbij het ook onduidelijk was wie die ervaringsregels had vastgesteld. Belangrijk was dat de verbalisant ter terechtzitting bij het hof verklaarde dat hij het op basis van zijn eigen ervaring niet eens is met de hiervoor genoemde ervaringsregel.

Uit nader onderzoek bleek vervolgens dat water naast kalk uit nog een aantal andere mineralen bestaat die kunnen neerslaan en het volgens een specialist procestechnologie van WML(Limburgs Drinkwater) onmogelijk (of minimaal uiterst ingewikkeld) is om basis van de observatie dat “er kalkafzetting en algengroei heeft plaatsgevonden” een uitspraak te doen over de duur van het kweekproces.

Het hof heeft de ontnemingsvordering afgewezen met de volgende motivering:

“Het hof is gelet op dit een en ander dan ook van oordeel dat, op basis van de aangetroffen kalk- en algenafzetting in de hennepkwekerij, niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat er aldaar een eerdere oogst heeft plaatsgevonden. Ook bezien in samenhang met de aangetroffen hoeveelheid stof en de vervuiling van de aangetroffen apparatuur komt het hof niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat verdachte heeft verklaard dat hij de apparatuur tweedehands heeft aangeschaft. 
Aldus bestaan onvoldoende aanwijzingen die dwingend tot de conclusie leiden dat de verdachte buiten de op 19 november 2008 aangetroffen hoeveelheid hennepplanten, in voormelde periode nog een andere hoeveelheid hennepplanten heeft gekweekt. 
Bijgevolg is hetgeen de advocaat-generaal ter onderbouwing van zijn standpunt heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden en moet de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht worden afgewezen. “

The post Kalkafzetting en algengroei zeggen niets over kweekperiode appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/kalkafzetting-en-algengroei-zeggen-niets-kweekperiode/feed/ 0