Matiging ontnemingsvordering wegens terugvordering bijstandsuitkering

Wanneer naast de ontnemingsvordering ook een terugvordering van de onterecht genoten bijstandsuitkering plaatsvindt over de periode dat de verdachte een hennepkwekerij heeft gehad, zou dat betekenen dat de verdachte (financieel) in wezen dubbel wordt gestraft. Dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever, zo vond ook het gerechtshof Den Haag, 6 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2213. Het gerechtshof overweegt dat 

Verweer advocaat

Door de advocaat van de veroordeelde is in hoger beroep het verweer gevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden verminderd met een bedrag van € 66.715,77. In dit verband is aangevoerd, dat de gemeente Gouda krachtens besluit d.d. 19 augustus 2009 ten laste van de veroordeelde is overgegaan tot terugvordering van de door de veroordeelde van 1 april 2004 tot en met 3 maart 2008 genoten bijstandsuitkering, aan welke terugvordering de stelling ten grondslag is gelegd, dat de veroordeelde uit de hennepkwekerij inkomsten heeft genoten, waardoor zijn recht op bijstand is komen te vervallen. Van de zijde van de veroordeelde is betoogd dat, wanneer thans ook de hiervoor bedoelde betalingsverplichting wordt opgelegd, de veroordeelde in financiële zin in feite dubbel wordt getroffen.

Strekking ontnemingsmaatregel

Het hof overweegt hieromtrent als volgt (en zoekt aansluiting bij het arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch d.d. 8 december 2004, LJN AS2014).

De strafrechtelijke maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel enerzijds en de door de gemeente Gouda getroffen bestuurlijke maatregel tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstand anderzijds moeten worden beschouwd als gescheiden trajecten, reeds omdat deze maatregelen niet hetzelfde doel beogen. Het hof is voorts van oordeel dat bij de vaststelling van de hoogte van het krachtens de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen bedrag in beginsel geen rekening behoeft te worden gehouden met (bijvoorbeeld) de fiscale aspecten daarvan; de fiscale merites van de opgelegde betalingsverplichting kunnen aan de orde worden gesteld in de belastingaangifte. In zoverre oordeelt het hof dan ook dat in het kader van de onderhavige procedure, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, een door de gemeente in gang gezette terugvorderingsprocedure met betrekking tot onverschuldigd betaalde bijstand in beginsel buiten beschouwing dient te blijven. Naar het oordeel van het hof is het in voorkomende gevallen aan de veroordeelde om aan de hand van de beslissing in de ontnemingszaak jegens de gemeente aannemelijk te maken dat hij minder inkomsten heeft genoten uit c.q. heeft overgehouden aan de exploitatie van de hennepkwekerij, dan die waarop de gemeente haar terugvorderingsmaatregel baseert.

Matiging vanwege terugvordering bijstandsuitkering

In dit verband overweegt het hof, op de voet van de uitspraken van de Hoge Raad van 29 oktober 2002 (NJ 2003, 18) en 10 februari 1998 (NJ 1998, 446) dat de gemeente Gouda te dezen niet valt aan te merken als benadeelde derde in de zin van het bepaalde in artikel 36e, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin dient de gemeente Gouda aangemerkt te worden als een benadeelde derde, in die zin dat zij rechtstreeks is benadeeld door de gedragingen waaruit de veroordeelde voordeel heeft genoten (vgl. de MvT, blz. 67, bij de ontwerp-profijtontnemingswet). De gemeente is immers niet benadeeld door verzoekers activiteiten in de hennepteelt, maar door de verzwijging van de inkomsten uit die handel. Het ontbreken van die causaliteitsband treedt duidelijk aan het licht indien zou worden aangenomen dat de veroordeelde die inkomsten niet verzwegen had. In dat geval zou geen uitkering zijn toegekend én zou de gemeente niets hebben kunnen of hoeven terugvorderen. Maar dat zou de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel onverlet hebben gelaten. In feite gaat het hier om twee verschillende “illegale” inkomens die elk op de geëigende wijze zijn afgeroomd.

Nu echter in het onderhavige geval uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat het besluit van de gemeente Gouda d.d. 19 augustus 2009 om tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand over te gaan, inmiddels onherroepelijk is geworden – de veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard en aangetoond dat hij inmiddels met de gemeente een betalingsregeling heeft getroffen en feitelijk doende is de onverschuldigd betaalde bijstand in termijnen terug te betalen – vindt het hof in dit geval aanleiding om op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht het door de veroordeelde in het kader van deze ontnemingszaak te betalen bedrag met het bruto bedrag van € 66.715,77, netto neerkomende op € 55.660,47, te verminderen.

Schending redelijke termijn

Het hof is voorts van oordeel dat, nu er meer dan vier jaren zijn verstreken tussen het instellen van appel en het wijzen van arrest, er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof zal bij de vaststelling van het te betalen ontnemingsbedrag rekening houden met deze schending van de redelijke termijn door de terugbetalingsverplichting tevens te verminderen met een bedrag van € 7.955,53.

Vermindering ontnemingsvordering

Gelet op het bovenstaande dient de verplichting tot terugbetaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden vastgesteld op:

€ 113.616 – € 55.660,47 – € 7.955,53 = € 50.000,-.

Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen laatstgenoemd bedrag aan de Staat te betalen.

Het bestreden vonnis van de rechtbank zal derhalve, voor zover het de beslissing ten aanzien van de betalingsverplichting aan de Staat betreft, worden vernietigd.

< Terug naar Meer informatie "ontnemingsvordering"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden