advocatenstart, Author at hennepadvocaat-hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/author/advocatenstart/ Mon, 20 Jun 2022 22:08:22 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/#respond Mon, 20 Jun 2022 22:08:22 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1494 In de ontnemingsprocedure geldt enkel de eis dat er voldoende aanwijzingen hoeven te bestaan dat een hennepkwekerij tot voordeel heeft geleid. Ook als dat voordeel buiten de bewezenverklaarde periode is geweest, kan dat nog steeds via een ontnemingsmaatregel worden afgepakt. Het bewijs van ‘de aanwijzingen’ kan daarbij ook worden gebaseerd op een anonieme verklaring. Dit […]

The post Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>

In de ontnemingsprocedure geldt enkel de eis dat er voldoende aanwijzingen hoeven te bestaan dat een hennepkwekerij tot voordeel heeft geleid. Ook als dat voordeel buiten de bewezenverklaarde periode is geweest, kan dat nog steeds via een ontnemingsmaatregel worden afgepakt. Het bewijs van ‘de aanwijzingen’ kan daarbij ook worden gebaseerd op een anonieme verklaring. Dit volgt uit ECLI:NL:HR:2022:698 en met name uit de bijbehorende conclusie van de A-G.

De A-G schrijft in zijn conclusie:

“Uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat het hof toepassing heeft gegeven aan artikel 36e lid 2 Sr en dat het hof de grondslag voor de maatregel heeft gezocht in voordeel dat de betrokkene heeft verkregen door het begaan van andere (dan de bewezen verklaarde) strafbare feiten. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene en anderen voorafgaand aan de in de strafzaak bewezen verklaarde datum zich schuldig hebben gemaakt aan het telen van hennep en dat deze teelt heeft geleid tot twee eerdere oogsten.”

Het bewijskader bij ontneming op de grondslag van artikel 36e lid 2 Sr

11. In een recent arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498, heeft de Hoge Raad, onder meer onder verwijzing naar zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523, het volgende overwogen over de vraag hoe de ontnemingsmaatregel zich verhoudt tot de onschuldpresumptie bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr:

“2.5.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523 overwogen dat het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten in de zin van het huidige artikel 36e lid 2 Sr heeft begaan, binnen het eigen kader voor het bewijs in de ontnemingsprocedure in overeenstemming moet zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er niet voldoende aanwijzingen bestaan dat andere feiten door hem zijn begaan.

2.5.2 Als de rechter heeft geoordeeld dat voldoende aanwijzingen in de hiervoor bedoelde zin bestaan dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan, kan de omvang van het voordeel door de rechter worden geschat (artikel 36e lid 5, eerste volzin, Sr). Op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan deze schatting slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. De uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet – gelet op artikel 511e lid 1 en 511g lid 2 Sv in verbinding met artikel 359 lid 3 Sv – de bewijsmiddelen vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover die de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden bevat (vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087).

2.5.3 Anders dan ten aanzien van de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel het geval is, is er geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de bewijsmiddelen moet vermelden waarop de vaststelling berust dat andere strafbare feiten, als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, door de betrokkene zijn begaan (vgl. HR 26 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7805). Dat doet er niet aan af dat uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.

12. Bij voordeelsontneming op de grondslag van artikel 36e lid 2 Sr spelen naar de kern genomen twee te onderscheiden kwesties: (1) de vaststelling dat de betrokkene bepaalde delicten heeft begaan, en (2) de vaststelling van de omvang van het financiële voordeel dat daaruit is verkregen.1 Die twee kwesties komen in de wetstekst terug in de gedaante van toepassingsvoorwaarden. Behoudens de voorwaarde die volgt uit artikel 36e lid 1 Sr, namelijk dat de betrokkene is veroordeeld wegens een strafbaar feit,2 is de ontneming van voordeel uit andere dan de bewezen verklaarde strafbare feiten onderworpen aan de volgende twee noodzakelijke voorwaarden:

(i) er bestaan voldoende aanwijzingen dat de betrokkene (naast de bewezen verklaarde delicten ook) ‘andere’ delicten heeft begaan;

(ii) de betrokkene heeft door middel van of uit de baten van deze delicten op geld waardeerbaar voordeel van een bepaalde omvang verkregen.

De onder (1) en (2) genoemde kwesties hebben een verschillend bewijsregime.

Ad (1) De vaststelling dat de betrokkene bepaalde delicten heeft begaan

13. Voor de vaststelling van het begaan van de ‘bewezen verklaarde delicten’ gelden uiteraard in de hoofdzaak de in de artikelen 338 tot en met 344a Sv vervatte bewijsvoorschriften. Deze bewijsvoorschriften zijn echter niet van toepassing op de ontnemingsprocedure.3 Voor de vaststelling van ‘andere strafbare feiten’ als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, geldt dat daarvoor voldoende aanwijzingen moeten bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.4 Het onderdeel van de procedure waarin wordt beoordeeld of dergelijke ‘voldoende aanwijzingen’ bestaan, wordt bestreken door artikel 6 lid 2 EVRM (de onschuldpresumptie); deze bepaling laat een ‘vrij bewijsstelsel’ toe.5

14. Artikel 511f Sv is niet van toepassing op dit onderdeel van deze procedure. Deze bepaling schrijft namelijk niet voor dat het oordeel van de ontnemingsrechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene ‘andere strafbare feiten’ heeft begaan (in de zin van artikel 36e lid 2 Sr) slechts kan worden ontleend aan dan wel dient te berusten op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.6

Ad (2) De vaststelling van de omvang van het financiële voordeel

15. Artikel 511f Sv is van toepassing op de vaststelling van de omvang van het financiële voordeel dat de betrokkene uit bewezen verklaarde en andere delicten heeft verkregen. De rechter kan volgens die bepaling de schatting van het op geld waardeerbare voordeel slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De overige bewijsvoorschriften die in de hoofdzaak de totstandkoming van de bewezenverklaring normeren zijn zoals gezegd echter niet van toepassing: er geldt geen hoge bewijsstandaard en er gelden geen bewijsbeperkingsregels en bewijsminima.

Motiveringsplichten en artikel 6 lid 1 EVRM bij ontnemingsprocedure

16. Overigens wordt de gehele ontnemingsprocedure beheerst door artikel 6 lid 1 EVRM. Deze bepaling bestrijkt zodoende de beantwoording van zowel
(1) de vraag of de betrokkene andere dan de bewezen verklaarde delicten heeft begaan, als
(2) de vraag naar de omvang van het wederrechtelijk voordeel.

Uit het recht op tegenspraak, dat in artikel 6 lid 1 EVRM besloten ligt,7 vloeit voort dat de betrokkene – onder meer – de gelegenheid moet hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er geen voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door hem zijn begaan.8 De toepasselijkheid van artikel 6 lid 1 EVRM brengt voor de rechter tevens motiveringsplichten mee. (EHRM 19 april 1994, nr. 16034/90 (Van der Hurk/Nederland), § 61, en EHRM (GK) 11 juli 2017, nr. 19867/12 (Moreira Ferreira/Portugal), § 84).
Dit betekent dat “uit de uitspraak moet blijken aan welke feiten en omstandigheden de rechter de voldoende aanwijzingen heeft ontleend dat de betrokkene een ander strafbaar feit of andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr, heeft begaan.” (HR 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1498, rov. 2.5.3) Ook wijst de A-G in dit verband op dat – volgens artikel 511g lid 2 Sv en artikel 415 lid 1 Sv – onder meer de motiveringsvoorschriften van de artikelen 359, 359a en 360 Sv van overeenkomstige toepassing zijn op het ontnemingsgeding in hoger beroep.

Het gebruik van een schriftelijke bescheid houdende een anonieme verklaring in de ontnemingsprocedure

De bewijsregels van de artikelen 338 – 344a Sv zijn, zoals gezegd, niet van (overeenkomstige) toepassing op de ontnemingsprocedure. Dat geldt dus ook voor artikel 344a Sv, dat het gebruik van anonieme verklaringen voor het bewijs slechts onder voorwaarden toestaat.(HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA7648, NJ 2008/406 m.nt. Borgers).
Indien de rechter in de ontnemingsprocedure de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede ontleent aan een schriftelijk bescheid houdende een anonieme verklaring, dient hij echter wel overeenkomstig het toepasselijke artikel 360 lid 1 Sv in zijn uitspraak ervan blijk te geven te hebben onderzocht of de anonieme verklaring betrouwbaar is, alsmede of aan de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate is tegemoetgekomen.(HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6002, NJ 2012/412 m.nt. Borgers; HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2637; HR 2 februari 2016: ECLI:NL:HR:2016:164; HR 2 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:166.)

The post Twee eerdere oogsten vastgesteld voor de bewezenverklaarde datum, enkel op basis van anonieme getuige toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/twee-eerdere-oogsten-vastgesteld-voor-de-bewezenverklaarde-datum-enkel-op-basis-van-anonieme-getuige-toegestaan/feed/ 0
Diefstal stroom bij hennepkwekerij niet te snel aannemen https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/diefstal-stroom-bij-hennepkwekerij-niet-te-snel-aannemen/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/diefstal-stroom-bij-hennepkwekerij-niet-te-snel-aannemen/#respond Mon, 06 Sep 2021 06:18:28 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1491 Het argument dat diefstal van stroom bij een hennepkwekerij gangbaar is, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van die diefstal (ECLI:NL:HR:2020:1371).

The post Diefstal stroom bij hennepkwekerij niet te snel aannemen appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Het argument dat diefstal van stroom bij een hennepkwekerij gangbaar is, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van die diefstal (ECLI:NL:HR:2020:1371).

The post Diefstal stroom bij hennepkwekerij niet te snel aannemen appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/diefstal-stroom-bij-hennepkwekerij-niet-te-snel-aannemen/feed/ 0
Wanneer medeplichtiging en medeplegen bij hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/wanneer-medeplichtiging-en-medeplegen-bij-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/wanneer-medeplichtiging-en-medeplegen-bij-hennepkwekerij/#respond Sun, 13 Jun 2021 08:04:34 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1486 De Hoge Raad heeft in 2019[1] een belangrijke uitspraak gedaan over medeplichtigheid aan hennepteelt. De Hoge Raad heeft bepaald dat een partner niet zonder meer medeplichtig is aan hennepteelt in de eigen woning, ook als die partner niet ingrijpt. Dit was een bijzondere uitspraak voor de praktijk, nu het risico tot op heden erg groot […]

The post Wanneer medeplichtiging en medeplegen bij hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
De Hoge Raad heeft in 2019[1] een belangrijke uitspraak gedaan over medeplichtigheid aan hennepteelt. De Hoge Raad heeft bepaald dat een partner niet zonder meer medeplichtig is aan hennepteelt in de eigen woning, ook als die partner niet ingrijpt. Dit was een bijzondere uitspraak voor de praktijk, nu het risico tot op heden erg groot was dat een partner en overige huisgenoten, indien zij wisten van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning, veroordeeld werden voor medeplichtigheid aan hennepteelt.

Medeplichtigheid kan zowel bestaan uit een actief optreden als uit een nalaten, de passieve vorm van medeplichtigheid. Uit het arrest blijkt dat het enkel ter beschikking stellen van een ruimte onvoldoende is voor medeplichtigheid. Voor actieve medeplichtigheid moet er namelijk sprake zijn van omstandigheden die erop duiden dat actieve gedragingen van verdachte gelegenheid verschaften tot hennepteelt. Daarnaast is het enkel bekend zijn met de hennepkwekerij niet voldoende voor het doen ontstaan van een rechtsplicht voor verdachte tot het beletten of (doen) beëindigen van de hennepkwekerij (passieve medeplichtigheid).  Hieronder worden verschillende zaken uiteengezet waarbij de vraag beantwoord moest worden of er sprake is van medeplichtigheid aan hennepteelt. Hierdoor zal duidelijk worden onder welke omstandigheden medeplichtigheid aan hennepteelt kan worden aangenomen.

Geen medeplichtigheid

Zaak 1:
Ontoereikende motivering van ‘opzettelijk gelegenheid heeft verschaft’, nu het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die erop duiden dat actieve gedragingen van verdachte gelegenheid verschaften tot hennepteelt door medeverdachte (haar man) in de gezamenlijke woning.
HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 27 november 2019 heeft verdachte samen met haar partner een woning gekocht. De partner van verdachte besloot in de gezamenlijke woning hennep te telen. Verdachte was het niet eens met de kwekerij en heeft dit ook meerdere malen aangegeven, maar haar partner heeft hier niks mee gedaan. Verdachte wist niet wat zij verder kon doen, nu er sprake was van een ongelijkwaardige relatie. Dit kan worden verklaard vanuit hun culturele achtergrond en vanuit de persoonlijkheid van de verdachte en die van haar partner. De verdachte is van nature volgzaam en zij vreesde voor ruzies die zouden volgen als zij zou ingrijpen. Daarnaast kon verdachte haar partner niet uit de woning zetten, nu ook haar partner eigenaar was van de woning. Verdachte is in de woning blijven wonen, maar had geen enkele betrokkenheid bij de hennepplantage. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van actieve of passieve medeplichtigheid.

Medeplichtigheid

Zaak 2:
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte stond ingeschreven op adres en enige bewoner was van woning waarin op bovenverdieping een inwerking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte wetenschap had. Hof heeft op grond hiervan bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij telen van hennep. Dit oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1692.
In het arrest van 27 oktober 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er wel sprake was van passieve medeplichtigheid. In de zaak heeft de verdachte haar woning aan een of meer onbekend gebleven personen ter beschikking gesteld voor het telen van hennep. In de woning is vervolgens door de politie op de bovenverdieping een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte wist van de hennepkwekerij, stond ingeschreven op het adres en was de enige bewoner van de woning. Nu verdachte niet heeft ingegrepen heeft zij opzettelijk gelegenheid geboden dat er in haar huis een hennepkwekerij werd geëxploiteerd, terwijl het in haar macht lag om die exploitatie van die hennepkwekerij te beëindigen en zij dit (ingevolge een rechtsplicht) had moeten doen.

Zaak 3:
Omstandigheden in bewijsoverweging zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd, nu zij in de kern niet meer inhouden dan dat verdachte aan een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in haar woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd of zou profiteren van de opbrengst van dat telen.
HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202.
In deze zaak werd in de woning van de verdachte een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte was enig eigenaar van de woning en had zowel de formele als feitelijke zeggenschap omtrent hetgeen in het pand plaatsvond. De verdachte woonde in het pand samen met haar toenmalige partner, de medeverdachte. De verdachte had feitelijke toegang tot de afgesloten ruimte, aangezien zij ervan op de hoogte was dat de sleutel die toegang tot de ruimte verschafte achter een schilderij verborgen lag. Verdachte heeft voorts toegegeven dat zij ervan op de hoogte was dat er in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze omstandigheden medeplichtigheid met zich mee kunnen brengen.

Zaak 4:
Verdachte heeft zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan het telen van 822 hennepplanten door zijn mestkelder daarvoor ter beschikking te stellen, en aan diefstal van stroom door te gedogen dat een illegale elektriciteitsaansluiting werd aangelegd. Tevens heeft verdachte deze 822 hennepplanten opzettelijk aanwezig gehad.
Rb. Noord-Nederland 17 december 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4490.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2020 heeft de verdachte zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan het telen van hennep door zijn mestkelder aan medeverdachte en een of meer onbekend gebleven personen daarvoor ter beschikking te stellen. De medeverdachte had paarden gestald bij verdachte. De medeverdachte liep echter achter met de betalingen. De medeverdachte wilde de verdachte met de opbrengst van de hennepkwekerij betalen. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet heeft opgetreden uit angst. De medeverdachte had zich zoveel macht toegeëigend dat verdachte het niet meer voor het zeggen had op zijn eigen erf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel beschikkingsmacht had. De verdachte was namelijk eigenaar van het perceel, wist van de hennepkwekerij, stond dat toe en had daar toegang toe. Verdachte had dus wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennepkwekerij.

Zaak 5:

Vrijspraak medeplegen telen hennep. Veroordeling medeplichtigheid telen hennep door gehuurd pand ter beschikking te stellen.
Hof Amsterdam 04 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:818.

In deze zaak heeft verdachte een door hem gehuurd pand aan twee onbekend gebleven mannen ter beschikking gesteld voor de teelt/het kweken van hennepplanten. Het huurcontract van dit pand stond op naam van de verdachte en zijn vader en de verdachte is regelmatig in dit pand geweest. Daarnaast is de verdachte met een ander aangehouden in een bestelauto waarin diverse spullen lagen die geschikt zijn voor het telen van hennep. De bestelauto was eerder door de politie in het pand gezien en in de bestelauto lag een sleutel die paste op één van de ruimtes waarin de hennepteelt plaats vond. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat verdachte wist van de hennepkwekerij en dat verdachte zich daarmee bewust inliet. De verdachte is hiermee medeplichtig geweest aan hennepteelt.

Zaak 6:

Vrijspraak medeplegen. Het hof veroordeelt verdachte voor medeplichtigheid aan het telen van hennep.
Hof Arnhem-Leeuwarden 06 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7274.

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 06 september 2019 heeft het hof geoordeeld dat er sprake was van medeplichtigheid. De verdachte heeft de schuur van haar woning aan een of meer onbekend gebleven personen ter beschikking gesteld voor de teelt/het kweken van hennepplanten. Verdachte en medeverdachte zijn gezamenlijk eigenaar van de betreffende woning en hebben daar hun hoofdverblijf. Medeverdachte is door een onbekend gebleven persoon benaderd die de schuur wilde huren om er plantjes in te zetten. Verdachte was op de hoogte van de hennepkwekerij en heeft met medeverdachte overlegd of ze het verhuren van de schuur ten behoeve van een hennepkwekerij moesten doen. Daarnaast hebben verdachte en medeverdachte geld ontvangen voor het ter beschikking stellen. De opbrengst is gebruikt voor het aflossen van schulden. De medeverdachte dan wel verdachte hebben zelf de hennepkwekerij niet ingericht en/of onderhouden. Verdachte wist dus van de hennepkwekerij, had als mede-eigenaar van het perceel de beschikking over die schuur, is in die zin ook verantwoordelijk voor wat er in die schuur gebeurt en heeft meegedeeld in de opbrengsten.

Zaak 7:

Wapenvelder veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en een werkstraf voor medeplichtigheid terzake een hennepkwekerij. De verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid aan een grote ondergrondse hennepkwekerij die door zijn zoon was ingericht in een tiental ingegraven zeecontainers.

Rb. Zutphen 16 februari 2007, ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ8696. 

De verdachte in deze zaak heeft aan zijn zoon een pand en/of container(s) en/of stal(len) voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking gesteld. Volgens de rechtbank is het niet vast komen te staan dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon ten aanzien van de in het dossier als locatie 1 aangeduide hennepkwekerij dat er sprake is van medeplegen. Verdachte wist dat zijn zoon daar een hennepkwekerij had en heeft daar niet tegen opgetreden. Niet is gebleken dat verdachte zelf zou delen in de winst van het strafbaar handelen of dat hij meer heeft gedaan dan alleen het ter beschikking stellen van die locatie.

Ten aanzien van locatie 3-4 is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de aanleg van die kwekerij en/of betrokken is geweest bij het in werking houden daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van (mede)plegen. Gelet op de grootte van die ondergrondse kwekerij en de hoeveelheid werkzaamheden die moeten worden verricht om een kwekerij van dat formaat aan te leggen en in werking te houden, is het naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte niet heeft geweten dat zijn zoon een ondergrondse kwekerij had aangelegd en dat hij deze in werking hield, doch medeplichtigheid ten aanzien van deze locatie is niet ten laste gelegd.

Zaak 8:

Niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd oordeel dat verdachte de hennepplanten in de echtelijke woonboot tezamen en in vereniging met haar echtgenoot opzettelijk aanwezig heeft gehad.

HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:787.

In deze zaak werd verdachte subsidiair ten laste gelegd dat zij een ruimte in haar woonboot aan haar echtgenoot ter beschikking heeft gesteld voor hennepteelt. In de woonboot waarin verdachte en haar (toenmalige) echtgenoot woonden is op 8 juli 2013 een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij is aangelegd en werd onderhouden door haar man. Verdachte wist van de hennepkwekerij en haar man heeft eind 2012 het plan om een hennepkwekerij te beginnen van tevoren met haar besproken. Verdachte woonde destijds gezamenlijk met haar echtgenoot in de echtelijke woonboot en deze was (mede) haar eigendom.

Door en namens verdachte is aangevoerd dat zij in de tenlastegelegde periode aan borstkanker leed, waardoor zij fysiek en geestelijk niet in staat was om iets tegen de plantage te ondernemen. Het “verbieden” van de hennepplantage door verdachte was het maximale waartoe zij op dat moment (psychisch/fysiek) in staat was en geacht kon worden te zijn. Immers, gelet op haar ziektebeeld was zij geestelijk en fysiek te zwak/ziek om iets tegen de plantage te ondernemen. Tenslotte was zij fysiek en emotioneel (vanwege de ziekte) op dat moment niet in staat ergens anders heen te gaan/te scheiden van medeverdachte (het gaat immers over een ten laste gelegde periode van 2,5 week), hetgeen zij nadien wel direct gedaan heeft. Het hof overwoog dat verdachte in mei 2012 de laatste chemokuur heeft ondergaan en in augustus 2012 de laatste bestraling heeft gehad. Het ten laste gelegde betreft een feit gepleegd in de periode van 21 juni 2013 tot en met 8 juli 2013. Het hof is van oordeel dat het verweer van verdachte dat zij vanwege haar ziekte niet in staat was het ten laste gelegde te plegen, feitelijke grondslag mist, nu de hennepkwekerij volgens de verklaring van de echtgenoot, eerst is gestart in januari 2013 en deze door de politie is aangetroffen op 8 juli 2013, derhalve meer dan een jaar na de laatste chemokuur en bijna een jaar na de laatste bestraling van verdachte.

Wel oordeelde het hof, gelet op voornoemde omstandigheden, dat medeplegen door verdachte van het aanwezig hebben van hennepplanten bewezen kan worden verklaard. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

Zaak 9:

Veroordeling voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod tot een werkstraf van 40 uren.

Rb. Midden-Nederland 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7852.

De verdachte in deze zaak heeft haar woning aan haar echtgenoot ter beschikking gesteld voor het telen van hennep. De echtgenoot van verdachte heeft een hennepkwekerij op de zolder van hun woning geplaatst en verdachte wist hiervan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij het hier weliswaar niet mee eens was, maar dat zij niet heeft ingegrepen. De echtgenoot van verdachte had aan verdachte beloofd de kwekerij na de eerste oogst op te ruimen. Daarmee heeft verdachte volgens de rechtbank ingestemd met het feit dat de hennepkwekerij zich in haar woning bevond en is zij medeplichtig hieraan door haar woning voor de hennepteelt ter beschikking te stellen.

Verschil:

Naar mijns inziens is het verschil tussen de onderhavige zaak en zaak 1 dat in zaak 1 de verdachte niet de beschikkingsmacht had over de woning. De verdachte in zaak 1 heeft verschillende keren aangegeven dat zij het niet eens was met de hennepkwekerij, maar haar partner heeft hier niks mee gedaan. Er was sprake van een ongelijkwaardige relatie en verdachte was bang dat haar partner boos zou worden als zij verdere stappen zou ondernemen. De verdachte had dus niet de macht de hennepkwekerij te beëindigen. Dit is niet het geval bij onderhavige zaak. De verdachte in onderhavige zaak was het er weliswaar niet mee eens, maar verdachte had wel de macht om de hennepkwekerij te stoppen. Daarnaast heeft verdachte ingestemd met de hennepkwekerij doordat zij medeverdachte heeft laten beloven de kwekerij na de eerste oogst op te ruimen.

Medeplegen

In een aantal van de hiervoor besproken zaken werd verdachte ten laste gelegd dat verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De rechter heeft echter in deze zaken geoordeeld dat de feiten en omstandigheden geen medeplegen met zich mee konden brengen, maar in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid. De vraag die rijst is wanneer er sprake is van medeplichtigheid en wanneer er sprake is van medeplegen. De Hoge Raad heeft in de afgelopen jaren een aantal arresten gewezen waaruit blijkt dat ons hoogste rechtscollege een nieuwe richting is ingeslagen. Met deze jongste rechtspraak wil de Hoge Raad een strakkere grenslijn trekken tussen medeplegen en medeplichtigheid. In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast moet voor de kwalificatie medeplegen de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht zijn. Het kernverwijt bij medeplichtigheid is ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dient de rechter dat medeplegen in geval van een bewezenverklaring nauwkeurig te motiveren in de bewijsvoering.

 

In geval van hennepteelt lijkt het medeplegen niet snel te worden aangenomen. De Hoge Raad heeft recentelijk een aantal veroordelingen wegens medeplegen van de teelt zelf of van het aanwezig hebben van hennep vernietigd. Daarbij was telkens sprake van een situatie waarin de verdachte onmiskenbaar op de hoogte was van de betrokken hennepplantage maar niet méér had gedaan dan het ter beschikking stellen van een woning (en de daarin aanwezige voorzieningen), dan wel het regelen van mensen voor het aanleggen van de hennepplantage en/of het faciliteren van de financiering van die plantage. Omdat daaruit niet bleek dat de verdachte iets te maken had gehad met de teelt zelf en/of de opbrengsten daarvan, hielden deze veroordelingen in cassatie geen stand.[2] In een aantal van deze zaken overwoog de Hoge Raad expliciet dat de verrichte gedragingen in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid, nu het er telkens op neerkwam dat de verdachte het delict had bevorderd, vergemakkelijkt of mogelijk gemaakt maar aan het delict zelf niet of nauwelijks een bijdrage van enig gewicht had geleverd. Als de bewijsmiddelen weinig inhouden omtrent de rol of bijdrage van de verdachte en het hof daaraan geen bewijsoverweging heeft gewijd, zal een bewezenverklaring ter zake van medeplegen de toets in cassatie niet doorstaan. Om dan tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is meer nodig, zoals bijvoorbeeld blijkt uit HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696: het hof had vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte zich bij het bedrijfspand bevonden waar later hennepplanten werden aangetroffen, maar zij over een sleutel van dat pand beschikten, zij daar al eerder waren geweest en één van hen spontaan aan de ter plaatse gekomen politie mededeelde dat in dat pand hennep werd geteeld. Hier liet de Hoge Raad de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van die hennepplanten in stand. Ook in de volgende zaken was de rechter van oordeel dat er sprake was van medeplegen aan hennepteelt:

Zaak 10:

Medeplegen telen hennep.

Rb. Midden-Nederland 10 november 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:8311.

De verdenking in deze zaak komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte primair aan hennepteelt heeft medegepleegd en subsidiair medeplichtig is geweest door het pand ter beschikking te stellen. In de woning is door verbalisanten een hennepkwekerij aangetroffen, waarvan de planten net waren geoogst. De verbalisanten hebben verdachte en medeverdachte in de woning aangetroffen en een verbalisant constateerde dat beide verdachte vieze groene vingers en vuile nagels hebben en zeer sterk naar hennep ruiken. Verdachte en medeverdachte verbleven in de woning. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen hetgeen primair ten laste is gelegd. De rechtbank wordt gesterkt in het oordeel dat verdachte ter plaatse aanwezig was voor de hennepteelt omdat de verdachte de beschikking had over de sleutel van de woning en volstrekt ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd voor zijn aanwezigheid in de woning.

Zaak 11:

6 maanden gevangenisstraf voor medeplegen telen en aanwezig hebben hennep en diefstal elektriciteit.

Rb. Amsterdam 10 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9741.

De verdenking in deze zaak komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte aan hennepteelt heeft medegepleegd. Verdachte en medeverdachte zijn op 3 juli 2019 in de woning aangehouden. Deze woning was op een zeer professionele manier verbouwd tot een hennepplantage en was feitelijk niet meer voor normale bewoning geschikt. Verdachte en medeverdachte hebben toegegeven dat zij in de woning verbleven en aldaar werkzaamheden verrichten in de hennepplantage (het water geven van de hennepplanten). De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van telen van hennepplanten.

Zaak 12:

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het aanwezig hebben van een groot aantal hennepstekken.
Rb. Noord-Nederland 18 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4445.

 Verdachte en medeverdachte waren in het bezit van een sleutel die toegang gaf tot het pand waarin de hennepstekken en de moederplanten zich bevonden. Verdachte heeft erkend dat hij de moederplanten heeft verzorgd. Ook heeft hij verklaard dat de moederplanten bedoeld waren voor het afknippen van stekken en dat hij heeft gezien dat er van de moederplanten stekken waren genomen. De medeverdachte is net als verdachte in het pand aangetroffen en heeft ook erkend dat hij heeft geholpen in de kwekerij. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van telen van hennep wettig en overtuigend bewezen is.

Zaak 13:

Medeplegen hennepkwekerij, vrijspraak diefstal stroom.

Rb. Midden-Nederland 13 februari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:791.

In deze zaak wordt verdachte ervan verdacht hennepteelt te hebben medegepleegd. De echtgenoot van verdachte was benaderd door een derde die hem had voorgesteld om een hennepkwekerij in zijn woning op te zetten. Hij heeft vervolgens met verdachte besproken om in te gaan op het aanbod. Verdachte was dus medeverantwoordelijk voor de beslissing om in te gaan op het aanbod aangezien het geld toen nodig was om de behandelingen voor haar zieke moeder te bekostigen. Daarnaast heeft verdachte verklaard kennis te hebben gehad van hetgeen zich in de potten bevond en dat er twee keer was geoogst. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet slechts willoos heeft toegezien dat er in de woning die zij met haar gezin bewoonde een hennepkwekerij werd aangelegd, nu zij medeverantwoordelijk was voor de beslissing om in te gaan op het aanbod. Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig nauw betrokken was bij de besluitvorming om in de gezamenlijke woning een hennepplantage te exploiteren en de opbrengsten daarvan ten goede te laten komen aan haar zieke moeder, dat zij, ondanks dat zij geen directe uitvoeringshandelingen van het telen heeft verricht, toch als medepleger kan worden aangemerkt van het telen van hennep.

Voor medeplegen moet er dus sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Deze samenwerking kan bij hennepteelt bijvoorbeeld bestaan uit het opbouwen van de hennepkwekerij, de aanleg van de elektriciteit, het geven van water en voeding aan de planten en het delen in de opbrengst.

[1] HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812.

[2] HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794; HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861; HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317; en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094.

The post Wanneer medeplichtiging en medeplegen bij hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/wanneer-medeplichtiging-en-medeplegen-bij-hennepkwekerij/feed/ 0
Partner niet zonder meer medeplichtig aan hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/partner-niet-zonder-meer-medeplichtig-aan-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/partner-niet-zonder-meer-medeplichtig-aan-hennepkwekerij/#respond Wed, 17 Feb 2021 03:30:50 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1483 In HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812 heeft de Hoge Raad bepaald dat een partner niet zonder meer medeplichtig is aan hennepteelt in de eigen woning, ook als die partner niet ingrijpt. De Hoge Raad overwoog het volgende: “Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] als hoofdbewoner en mede-eigenaar van de […]

The post Partner niet zonder meer medeplichtig aan hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
In HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812 heeft de Hoge Raad bepaald dat een partner niet zonder meer medeplichtig is aan hennepteelt in de eigen woning, ook als die partner niet ingrijpt. De Hoge Raad overwoog het volgende:

“Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] als hoofdbewoner en mede-eigenaar van de gezamenlijke woning aan de [a-straat 1] te [plaats] de beschikking had over dat pand, [medeverdachte] betrokken was bij een hennepkwekerij die was gevestigd in twee ruimtes in de woning waar hij de daar gekweekte planten verzorgde en de verdachte wist van die hennepkwekerij, maar deze situatie in stand heeft gelaten. Het Hof heeft op basis van deze vaststellingen bewezenverklaard dat de verdachte aan [medeverdachte] opzettelijk “gelegenheid heeft verschaft” tot het telen van hennep. Dat oordeel is daarmee echter niet toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft immers geen omstandigheden vastgesteld die erop duiden dat actieve gedragingen van de verdachte gelegenheid verschaften tot de hennepteelt door [medeverdachte] in de woning. De enkele, niet nader geconcretiseerde overweging van het Hof dat de verdachte de ruimtes aan [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, maakt dat niet anders, in aanmerking genomen dat zij met [medeverdachte] hoofdbewoner en mede-eigenaar van de gezamenlijke woning was zodat [medeverdachte] kennelijk die ruimtes reeds ter beschikking had. Daarbij komt dat ook bekendheid met het telen van hennep door [medeverdachte], anders dan het Hof met de verwijzing naar het in stand laten van de situatie kennelijk voor ogen stond, niet zonder meer voldoende is voor het doen ontstaan van een rechtsplicht voor de verdachte tot het beletten of (doen) beëindigen daarvan.”

Juridisch kader medeplichtigheid

Art. 48 Sr luidt als volgt:

“Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:
1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf;
2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.”

In art. 48 Sr worden twee, niet altijd scherp van elkaar te onderscheiden, vormen van medeplichtigheid omschreven: het “behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf” (gelijktijdige medeplichtigheid) en het “gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf” (voorafgaande medeplichtigheid). De vraag of bij toepassing van deze bepaling de beide vormen van medeplichtigheid strikt kunnen of moeten worden afgebakend ten opzichte van elkaar, is door de Hoge Raad in ontkennende zin beantwoord.2Voor beide vormen geldt – en daarin is het kernverwijt bij medeplichtigheid gelegen – dat het door een ander begaan misdrijf wordt bevorderd en/of vergemakkelijkt.3 Evenals uitlokking is medeplichtigheid een indirecte deelnemingsvorm,4 hetgeen betekent dat betrokkenheid in die sfeer pas strafbaar is indien daadwerkelijk een bepaald strafbaar grondfeit is begaan. Met dit zogenoemde vereiste van accessoriteit5 hangt samen dat de medeplichtigheid objectief gezien enig effect moet hebben gehad, dat wil zeggen een aantoonbare bijdrage aan het begane misdrijf moet hebben geleverd.6 Maar niet hoeft de bijdrage van de medeplichtige van doorslaggevende of substantiële betekenis te zijn; de eis dat de handelingen van de medeplichtige een “adequate causale bijdrage” aan het grondfeit moeten hebben geleverd, vindt geen steun in het recht.7

Een ander uitgangspunt – naast accessoriteit – is dat de deelnemer opzet, zelfs een dubbel opzet, moet hebben (gehad).8 Het opzetvereiste is voor zowel de voorafgaande als de gelijktijdige medeplichtigheid uitdrukkelijk in de wet opgenomen. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk verschaffen van gelegenheid tot het misdrijf – bijvoorbeeld het telen van hennep – is een dubbel opzet vereist, nu het opzet niet alleen gericht moet zijn geweest op het verschaffen van die gelegenheid, maar, al dan niet in voorwaardelijke vorm, ook op het gronddelict.9

Medeplichtigheid manifesteert zich veelal in actief handelen. Dat neemt niet weg dat strafbare passiviteit hier eveneens mogelijk is. In dat geval bestaat medeplichtigheid uit het opzettelijk niet beletten, dus uit nalaten, terwijl ingevolge een rechtsplicht handelen geboden is. In Noyon/Langemeijer/Remmelink wordt erop gewezen dat dan doorgaans sprake is van de figuur van voorafgaande medeplichtigheid, en wel door het verschaffen van gelegenheid.10 In dezelfde zin De Hullu, die in dat verband het volgende schrijft (met weglating van voetnoten):

“Medeplichtigheid (vooral gelegenheid geven) kan uit passiviteit, uit niets-doen bestaan. Maar alleen waar handelen zou zijn geboden, kan niet-handelen medeplichtigheid opleveren. Hetzelfde punt speelt in het algemeen bij omissiedelicten. Er moet daarom een rechtsplicht tot handelen worden vastgesteld voordat nalaten als medeplichtigheid kan worden aangemerkt. […].
Opvallend is hierbij wel de niet op een concrete wetsbepaling, maar op de omstandigheden van het geval gestoelde rechtsplicht die – op een overigens aansprekende wijze – beslissend is. De Hoge Raad noemt dit ‘de zogenoemde passieve medeplichtigheid’, en daarvan is in het algemeen sprake wanneer ‘iemand in strijd met een op hem rustende rechtsplicht opzettelijk nalaat te beletten dat het misdrijf wordt gepleegd’. Dat de rechtsplicht bijzondere aandacht verdient, bleek uit de overweging dat ‘kennis omtrent het voornemen van een ander tot het plegen van een misdrijf niet zonder meer voldoende is voor het doen ontstaan van de rechtsplicht tot openbaarmaking van die kennis en het aldus beletten van dat misdrijf’.
Ook bij medeplichtigheid bestaat een vloeiende overgang tussen doen en laten, en het kan eveneens om een combinatie daarvan gaan. Daarom kon aan iemand medeplichtigheid tot brandstichting door gelegenheid verschaffen worden verweten doordat hij zijn huis ‘heeft verlaten opdat er voor de mededaders gelegenheid was brand te stichten’. Dan komt de nadruk op het opzet te liggen, nu het op zichzelf een onschuldige, alledaagse handeling betreft.”11

Let op: de Hoge Raad heeft ook anders geoordeeld

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202, NJ 2018/50 was de verdachte door het hof onder meer veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten. Bij de bewezenverklaring had het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat
a. de verdachte wist dat de hennepplantage in haar woning aanwezig was,
b. zij aan de opbouw en exploitatie van de kwekerij geen einde had gemaakt hoewel dat als enig eigenaar van de woning in haar macht lag,
c. zij toestond dat de kwekerij werd gefinancierd uit gemeenschappelijke gelden en
d. zij profiteerde of zou profiteren van de opbrengsten van de kwekerij.

De Hoge Raad zag daar echter nog geen medeplegen in, maar wel kwam blijkens rechtsoverweging 2.5 medeplichtigheid in beeld: “Deze omstandigheden zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd nu zij in de kern niet meer inhouden dan dat de verdachte aan een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in haar woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd of zou profiteren van de opbrengst van dat telen.”

Het  niet-beëindigen van de opbouw en exploitatie van een hennepkwekerij door de eigenaar, terwijl het beletten wel in zijn macht ligt, kon toen dus wel het verschaffen van gelegenheid voor het telen van hennepplanten opleveren. In die zaak was de verdachte de (enig) eigenaar van de woning waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen.

 

The post Partner niet zonder meer medeplichtig aan hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/partner-niet-zonder-meer-medeplichtig-aan-hennepkwekerij/feed/ 0
Onderverhuur woning aan vriend levert nog geen medeplichtigheid hennepteelt op https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onderverhuur-woning-aan-vriend-levert-nog-geen-medeplichtigheid-hennepteelt-op/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onderverhuur-woning-aan-vriend-levert-nog-geen-medeplichtigheid-hennepteelt-op/#respond Wed, 17 Feb 2021 03:19:58 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1481 In HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:964: ging het om de vraag of de onderverhuurder als medeplichtige strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor een in de verhuurde woning aangetroffen hennepkwekerij. De onderverhuurder gaf aan van niets te hebben geweten en later de huurder erop aan te hebben gesproken en hem te hebben gesommeerd de kwekerij op […]

The post Onderverhuur woning aan vriend levert nog geen medeplichtigheid hennepteelt op appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
In HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:964: ging het om de vraag of de onderverhuurder als medeplichtige strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor een in de verhuurde woning aangetroffen hennepkwekerij. De onderverhuurder gaf aan van niets te hebben geweten en later de huurder erop aan te hebben gesproken en hem te hebben gesommeerd de kwekerij op te ruimen. 

Juridisch kader medeplichtigheid

Art. 48 Sr stelt buiten twijfel dat voor medeplichtigheid opzet is vereist: louter het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf en het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van dit misdrijf, leveren medeplichtigheid op. Voorwaarde voor strafbare medeplichtigheid is dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op – in dit geval – het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2˚, Sr, maar tevens dat verdachtes opzet was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. Aldus uitdrukkelijk HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4845 en HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:949, NJ 2015/338, m.nt. Keijzer. Vgl. ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, zevende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 498: “[M]edeplichtigheid is op zichzelf een leeg begrip, het gaat altijd om medeplichtigheid tot of bij een bepaald misdrijf.”
In dit verband wordt wel van een dubbel opzetvereiste gesproken. Voor beide opzetverbanden is opzet in voorwaardelijke vorm voldoende.

HR: geen medeplichtigheid hennepteelt

Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, te weten het opzettelijk telen van hennep. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dit misdrijf (vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372).

2.4.Het Hof heeft geen nadere bewijsoverweging over het voor medeplichtigheid vereiste opzet opgenomen. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “opzettelijk gelegenheid heeft verschaft” tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte in het korte tijdsverloop tussen de datum waarop de verdachte op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem onderverhuurde pand en het tijdstip waarop die hennepkwekerij door de politie is aangetroffen, contact heeft opgenomen met degene aan wie hij dat pand onderverhuurde, en het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de strekking van dat contact.

The post Onderverhuur woning aan vriend levert nog geen medeplichtigheid hennepteelt op appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onderverhuur-woning-aan-vriend-levert-nog-geen-medeplichtigheid-hennepteelt-op/feed/ 0
Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/#respond Wed, 22 Aug 2018 09:06:37 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1448 Voor de berekening van de ontnemingsvordering bij biologische hennepteelt biedt het BOOM-rapport geen grondslag voor realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een ontnemingsvordering vereist een zorgvuldige en transparante grondslag en daarvan is geen sprake. De berekening van het OM op basis van het BOOM-rapport  geeft blijk van het aantal oogsten zelfs een volledige miskenning van natuurwetten […]

The post Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Voor de berekening van de ontnemingsvordering bij biologische hennepteelt biedt het BOOM-rapport geen grondslag voor realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een ontnemingsvordering vereist een zorgvuldige en transparante grondslag en daarvan is geen sprake. De berekening van het OM op basis van het BOOM-rapport  geeft blijk van het aantal oogsten zelfs een volledige miskenning van natuurwetten en basale kennis van de hennepteelt. Het telen van hennep in een kas die middels petroleumkachels wordt verwarmd, maakt niet dat er sprake is van ‘binnenteelt’ waarbij meer dan één keer per jaar geoogst kan worden. Daarvoor is vereist dat er gebruik wordt gemaakt van assimilatielampen, verduistering en/of tijdschakeling, en daarvan was hier in het geheel geen sprake. Derhalve kan óók voor wat betreft de hennepplanten die in de kas stonden slechts worden uitgegaan van 1 oogst per jaar. Die oogst was echter mislukt door spint, waardoor de ontnemingsvordering is afgewezen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 augustus 2018,  ECLI:NL:GHARL:2018:7479).

Het gerechtshof oordeelde als volgt:

Met de verdediging is het hof van oordeel dat de onderbouwing van de ontnemingsvordering onvoldoende is afgestemd op de specifieke aspecten van de kwekerij van veroordeelde, te weten het op biologische wijze kweken van hennepplanten, zonder dat gebruik wordt gemaakt van verduistering en/of kunstlicht. De algemene en niet op alle door veroordeelde geteelde planten toegesneden informatie van [bedrijf], en de algemene ervaring van verbalisanten acht het hof onvoldoende betrouwbaar om als grondslag te dienen voor de aannames die in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gedaan. Ook anderszins, bijvoorbeeld aan de hand van de foto’s die zich in het dossier bevinden, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van zodanig overvloedige opbrengsten als die waar volgens het openbaar ministerie sprake van is geweest. Daarnaast is er ook geen financieel onderzoek naar veroordeeldes vermogenspositie geweest op grond waarvan illegale inkomsten vastgesteld hadden kunnen worden. Dit brengt naar het oordeel van het hof mee dat het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel geen grondslag kan zijn voor een realistische schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde. Het hof zal daarom de berekening in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel en de daarop gebaseerde berekening van de advocaat-generaal niet volgen.

Bij de beoordeling van de vraag of en zo ja in hoeverre sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel zal het hof nu uitgaan van de verklaring die veroordeelde daarover heeft afgelegd, nu dit het enige concrete bewijsmiddel is om een schatting op te kunnen baseren. Dit houdt in dat het hof ervan uitgaat dat veroordeelde in 2009 alleen hennep heeft geteeld in een kas en hij eenmaal heeft geoogst. Deze oogst heeft 300 tot 400 gram opgebracht. Uitgaande van een eerdere verklaring van veroordeelde dat hij hennep voor € 2,40 per gram verkocht, levert dit een bruto opbrengst van € 720,- (300 x € 2,40) op.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat veroordeelde in het kader van deze oogst kosten heeft gemaakt. Rekening houdend met de ook door de advocaat-generaal genoemde aftrek van variabele kosten die doorgaans op € 3,33 per plant worden berekend en het feit dat veroordeelde heeft verklaard dat hij € 600,- à € 700,- heeft besteed aan de bestrijding van spint middels roofmijt, is aannemelijk dat de door veroordeelde gemaakte kosten het door hem behaalde voordeel overstijgen.

Het voorgaande betekent dat niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en/of andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten. De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

The post Afwijkende berekening biologische hennepteelt / hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/afwijkende-berekening-biologische-hennepteelt-hennepkwekerij/feed/ 0
Onschuldpresumptie bij navorderingsaanslag belastingdienst https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onschuldpresumptie-bij-navorderingsaanslag-belastingdienst/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onschuldpresumptie-bij-navorderingsaanslag-belastingdienst/#respond Thu, 16 Aug 2018 13:14:15 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1439 Wanneer u als verdachte in de strafzaak (gedeeltelijk) wordt vrijgesproken en de ontnemingsvordering wordt afgewezen, biedt dat ook weer goede mogelijkheden om onder de navorderingsaanslag van de Belastingdienst uit te komen. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2018,  ECLI:NL:RBGEL:2018:2986. In die zaak werd een beroep gedaan op de onschuldpresumptie als […]

The post Onschuldpresumptie bij navorderingsaanslag belastingdienst appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Wanneer u als verdachte in de strafzaak (gedeeltelijk) wordt vrijgesproken en de ontnemingsvordering wordt afgewezen, biedt dat ook weer goede mogelijkheden om onder de navorderingsaanslag van de Belastingdienst uit te komen. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2018,  ECLI:NL:RBGEL:2018:2986. In die zaak werd een beroep gedaan op de onschuldpresumptie als bedoeld in het arrest Melo Tadeu van het EHRM van 23 oktober 2014 (zoals uitgelegd in Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958). Omdat de Belastingdienst niet op een andere manier aannemelijk kon maken dat belanghebbende inkomsten heeft gehad uit hennepteelt is het beroep gegrond verklaard.

Juridisch kader onschuldpresumptie navorderingsaanslag

Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft te gelden dat de belastingrechter niet gebonden is aan de feitenvaststelling door de strafrechter in een jegens eiser gevoerde (onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel over de strafrechter in die strafzaak (volgens HR 10 maart 1999, nr. 33.840, ECLI:NL:HR:1999:AA2713, HR 27 april 2012, nr.11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122 en HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). De belastingrechter dient zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen.

Naar aanleiding van het arrest Melo Tadeu van het EHRM van 23 oktober 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510) heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juni 2017, nr. 15/05179, ECLI:NL:HR:2017:958 evenwel, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

“ 2.4.1. Uit de rechtspraak van het EVRM leidt de Hoge Raad af dat het in artikel 6, lid 2, EVRM neergelegde vermoeden van onschuld niet is beperkt tot procedures betreffende een ‘criminal charge’, maar zich kan uitstrekken tot een daarop volgende bejegening door een bestuurlijke autoriteit of gerechtelijke procedure die op zichzelf bezien niet onder de reikwijdte van artikel 6, lid 2, EVRM valt (zoals een procedure betreffende een belastingaanslag). In laatstbedoelde gevallen dient de belanghebbende te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Een dergelijk verband is bijvoorbeeld aanwezig als die latere procedure een onderzoek vereist van de uitkomst van de eerdere strafrechtelijke procedure, in het bijzonder in een geval waarin die latere procedure de rechter dwingt tot een onderzoek naar een strafrechtelijk oordeel, tot een heroverweging of beoordeling van het bewijs in een strafrechtelijk dossier, tot een oordeel over de deelname van de belanghebbende aan de gebeurtenissen die hebben geleid tot de eerder ‘criminal charge, of tot een oordeel over de bestaande aanwijzingen van mogelijke schuld van de belanghebbende. Het hiervoor bedoelde verband met artikel 6, lid 2, EVRM is niet beperkt tot de situatie waarin de strafrechtelijke procedure is geëindigd in een vrijspraak, maar kan ook aan de orde zijn indien het betreft belanghebbenden “in respect of whom criminal proceedings have been discontinued’. Vergelijk voor dit een en ander EHRM 12 juli 2013, nr. 25424/09, Allen tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD00242409, punten 92 tot en met 104.

2.4.2. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt tevens dat een strafrechtelijke vrijspraak niet eraan in de weg hoeft te staan dat in een latere gerechtelijke procedure de gedragingen waarvan de belanghebbende is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs bewezen worden verklaard, mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in een strafzaak werd verweten (vlg. HR 20 maart 2015, nr 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:173, rechtsoverweging 2.6.6.). (…)”.

Eiser heeft in bezwaar en ook in beroep gemotiveerd gesteld dat er een ‘link’ bestaat tussen de tegen hem gevoerde strafrechtelijke procedure en de onderhavige fiscale procedures. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de belastingaanslagen zijn gebaseerd op de strafrechtelijke gegevens en hij niet over andere bewijsmiddelen beschikt.

Omdat de door verweerder toegepaste correctie van 2 x € 11.503 (voor zowel 2014 als voor 2015) van verzwegen inkomsten uit de hennepteelt louter heeft plaatsgevonden op grond van het strafrechtelijk onderzoek, zijn de beslissingen van de politierechter van belang voor de beoordeling in deze procedure. Het vermoeden van onschuld geldt dus in de onderhavige belastingprocedure. Dit betekent, gelet op het zo-even genoemde arrest van de Hoge Raad, overigens niet dat de rechtbank – vanwege bijvoorbeeld andere bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs – niet tot een ander oordeel dan de strafrechter zou kunnen komen, maar de rechtbank dient zich rekenschap ervan te geven dat het door zijn optreden, de motivering van de uitspraak of de gebruikte bewoordingen geen twijfel doet ontstaan over de juistheid van de (gedeeltelijke) vrijspraak van hetgeen eiser strafrechtelijk is verweten. De rechtbank heeft dit bij het doen van de onderhavige uitspraak in ogenschouw genomen.

Fiscale bewijsregels

Voor de IB geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudings-gewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van belasting als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag IB/PVV, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie onder meer HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (volgens HR 9 januari 2015, nr. 13/03829, ECLI:NL:HR:2015:17).

Met betrekking tot 2014

24. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat daarin bewust een aanzienlijk bedrag aan inkomsten van ten minste € 11.503, inkomsten uit hennepteelt, niet is verantwoord. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op de bevindingen zoals die in het strafrechtelijk onderzoek naar voren zijn gekomen, welke zijn neergelegd in het Rapport, en de strafrechtelijke veroordeling van eiser. Verweerder heeft met betrekking tot de inkomsten uit hennepkwekerij geen andere of nieuwe feiten aangevoerd. Hij heeft geen vermogensvergelijking gemaakt. Ook heeft hij geen nader onderzoek gedaan naar de afwijzing van de ontnemingsvordering.

25. Eiser is door de politierechter vanaf [2014 2] schuldig bevonden. Uit het BOOM-rapport, dat ten grondslag ligt aan het Rapport, volgt dat een hennepkweekperiode 10 weken duurt. Volgens de verklaring van eiser is de hennepkwekerij medio september 2014 gestart en is de eerste oogst mislukt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de politierechter de verklaring van eiser geloofwaardig vond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel en dus is het door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser in 2014 inkomsten heeft genoten uit hennepteelt. Hierdoor is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiser voor het jaar 2014 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het beroep is dus gegrond en de navorderingsaanslag, vergrijpboete en heffingsrentebeschikking komen voor vernietiging in aanmerking.

Met betrekking tot 2015

26. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser een aanzienlijk bedrag niet in zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft verantwoord. Verweerder heeft verwezen naar het Rapport waarin het wederrechtelijk voordeel is berekend. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de verbeurdverklaring van de bij eiser aangetroffen € 3.000 in contanten.

27. De ontnemingsvordering van de OvJ, die op hetzelfde Rapport was gebaseerd als dat waar verweerder zich op heeft beroepen, is door de politierechter afgewezen. Gelet hierop, ligt het op de weg van verweerder om te bewijzen waarom in deze procedure dan toch sprake zou zijn van genoten voordeel. Verweerder heeft echter geen aanvullend bewijs overgelegd. Gelet hierop, moet de conclusie zijn dat de politierechter kennelijk heeft geoordeeld dat eiser inderdaad slechts zijn huis ter beschikking heeft gesteld en niet zelf de inkomsten heeft genoten.

28. Wat betreft de verbeurdverklaring van het bedrag aan contanten van € 3.000, kan dat zonder nader bewijs evenmin worden gebruikt om aannemelijk te maken dat eiser een aanzienlijk bedrag niet heeft aangegeven. Volgens artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) kan verbeurdverklaring worden uitgesproken in geval van enig strafbaar feit. Volgens artikel 33a, eerste lid, van het WvS kunnen bepaalde voorwerpen en zakelijke rechten die aan de veroordeelde toebehoren verbeurd worden verklaard. Volgens het tweede lid kunnen dergelijke voorwerpen als ze niet aan de veroordeelde toebehoren onder bepaalde voorwaarden toch verbeurd worden verklaard. En uit het derde lid volgt dat die zakelijke rechten onder bepaalde voorwaarden toch verbeurd kunnen worden verklaard terwijl ze niet aan de veroordeelde toebehoren. De politierechter heeft in zijn vonnis uitsluitend verwezen naar artikel 33a van WvSr en niet naar één van de artikelleden. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de politierechter van oordeel is geweest dat de contanten niet aan eiser toebehoorden in die zin dat ze tot zijn inkomsten uit hennepteelt kunnen worden gerekend.

29. De conclusie moet dus zijn dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er inkomsten uit hennepteelt zijn genoten in 2015 en dus niet dat om die reden bewust een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is aangegeven. De correctie voor inkomsten uit hennepteelt dient daarom te worden teruggenomen.

30. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser in zijn aangifte IB/PVV 2015 ten onrechte heeft aangekruist dat hij in 2015 niet verplicht verzekerd is geweest voor de AOW/ANW en WLZ/ZVW. Hierdoor zou volgens de aangifte een bedrag van € 6.421 als teruggaaf ontstaan, waar tot een bedrag van € 6.279 geen recht op bestond. Hoewel daarmee op zichzelf een aangifte is ingediend waarmee een aanzienlijk bedrag ten onrechte als teruggaaf is geclaimd, leidt dit toch niet tot een ander oordeel over de aanslag IB/PVV 2015 wat betreft de correctie wegens inkomsten uit hennepteelt. Want ook met de gewone regels van de bewijslast heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken dat eiser überhaupt dergelijke inkomsten heeft gehad. Daarmee ontvalt iedere basis voor een redelijke schatting van die inkomsten. Uiteraard blijft de correctie op de aangifte wat betreft het verplicht verzekerd zijn in stand.

31. Gelet hierop heeft verweerder ook voor 2015 ten onrechte het inkomen uit werk en woning van eiser vermeerderd met een bedrag van € 11.503 wegens inkomsten uit hennepteelt.

Boetes

32. De boetes zijn op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd vanwege de inkomsten uit hennepteelt. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, komen deze boetes te vervallen.

Belastingrente

33. De beschikkingen belastingrente zullen dienovereenkomstig worden verminderd.

34. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

The post Onschuldpresumptie bij navorderingsaanslag belastingdienst appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/onschuldpresumptie-bij-navorderingsaanslag-belastingdienst/feed/ 0
MMA-melding + zoemend geluid is voldoende voor huiszoeking ogv art. 9 Opiumwet https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mma-melding-zoemend-geluid-is-voldoende-voor-huiszoeking-ogv-art-9-opiumwet/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mma-melding-zoemend-geluid-is-voldoende-voor-huiszoeking-ogv-art-9-opiumwet/#respond Sun, 25 Mar 2018 19:10:27 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1429 Een MMA-melding en het bij nader onderzoek horen van een zoemend geluid blijkt toch voldoende voor een huiszoeking op grond van artikel 9 Opiumwet, op zoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij. MMA-melding hennepkwekerij In de zaak ging het om een MMA-melding. Op 26 juni 2014 ontving de politie een MMA-melding met de volgende inhoud: […]

The post MMA-melding + zoemend geluid is voldoende voor huiszoeking ogv art. 9 Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Een MMA-melding en het bij nader onderzoek horen van een zoemend geluid blijkt toch voldoende voor een huiszoeking op grond van artikel 9 Opiumwet, op zoek naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij.

MMA-melding hennepkwekerij

In de zaak ging het om een MMA-melding. Op 26 juni 2014 ontving de politie een MMA-melding met de volgende inhoud: “Er is een hennepkwekerij in het senioren-appartement aan de [a-straat 1] in Duiven. De luxaflexen zijn altijd gesloten. Er hangt een hennepgeur rond het appartement. Op donderdag 26 juni zijn er meerdere mensen naar binnen gegaan en lijkt het alsof er geoogst wordt.”
Op 26 juni 2014 te 17.00 uur is verbalisant [naar de woning aan de [a-straat 1] te Duiven gegaan. Deze verbalisant heeft bij de voordeur van het appartement gezoem van vermoedelijk een ventilator of ventilatoren gehoord. Hierop heeft de verbalisant contact opgenomen met de hulpofficier van justitie en deze heeft toestemming gegeven om de woning binnen te treden. De bewoner bleek niet aanwezig. De verbalisant is vervolgens zonder toestemming van de bewoner binnengetreden.
Enig nader onderzoek ter verificatie van deze melding is daarvoor noodzakelijk. Door de verbalisant is bij onderzoek rondom de woning wel gezoem van vermoedelijk een ventilator gehoord, echter of er inderdaad een hennepgeur rond de woning hing, of de luxaflex gesloten was dan wel of er enige verdere waarnemingen ter plaatse zijn gedaan van verhoogde activiteit die zouden kunnen duiden op het oogsten van hennep, zoals gemeld in de melding, wordt niet gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen. Dit klemt temeer nu het onderzoek rondom de woning plaatshad op de dag van de MMA-melding en die melding -kennelijk- betrekking had op gebeurtenissen van diezelfde dag. In dat geval had, bijvoorbeeld, de afwezigheid van een hennepgeur een contra-indicatie kunnen zijn voor de juistheid van de MMA-melding.

Juridisch kader huiszoeking

Op grond van art. 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren -in het geval van een woning voorzien van een machtiging tot binnentreden- toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. De verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie, zoals die in deze zaak via Meld Misdaad Anoniem beschikbaar is gekomen. Of de melding voldoende grondslag oplevert voor het aannemen van die verdenking is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.

Vooropgesteld dient te worden dat beantwoording van de vraag of een MMA-melding toereikend is voor toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet. In belangrijke mate verweven is met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval en dat derhalve het oordeel van de feitenrechter daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. (HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367, NJ 2008/328 (rov. 3.4). Zie voorts: HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1375 (rov. 3.3), HR 12 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK8836 (rov. 3.4.1) en HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2492, NJ 2011/293)
Voorts dient vooraf te worden opgemerkt dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek (HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4179, NJ 2006/346 en HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1375 (rov. 3.3)).
Dat neemt niet weg dat het in geval van een MMA-melding gewenst is dat zo mogelijk enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie van die informatie (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2492, NJ 2011/293 en mijn conclusie voorafgaand aan HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2637).

Hof: onrechtmatige huiszoeking

Volgens het gerechtshof vormde de aanwezige melding tezamen met de enkele constatering van een zoemend geluid van vermoedelijk een ventilator, onvoldoende concrete grondslag voor de verleende machtiging tot binnentreden. Het niettemin gevolgde binnentreden moet om die reden als onrechtmatig en als een niet meer te herstellen verzuim in het vooronderzoek worden aangemerkt.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aan het geconstateerde verzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg. Leidraad daarbij is het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het als gevolg daarvan door de verdachte ondervonden nadeel.
Naar het oordeel van het hof is door de onrechtmatige bewijsvoering een belangrijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden. Het hof stelt in dit verband vast dat het belang van het geschonden voorschrift -het ongestoorde huisrecht- gelegen is in de omstandigheid dat dit een van de belangrijkste rechten is die een burger geniet. Er is sprake van een ernstig verzuim nu de politie op basis van onvoldoende informatie, in afwezigheid van de bewoner de woning is binnengetreden. Het gevolg voor de verdachte is een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat hetgeen is gevolgd op het als onrechtmatig te beschouwen binnentreden -te weten de vondst van de hennepkwekerij en de door de verdachte afgelegde verklaringen- moet worden uitgesloten van het bewijs en de verdachte bij gebrek aan verder bewijs van het hem tenlastegelegde vrijgesproken moet worden.”

HR: MMA-melding en horen zoemend geluid is wel voldoende

De Hoge Raad vernietigde echter voormelde uitspraak van het hof en oordeelde dat de MMA-melding en het horen van het zoemend geluid wel als voldoende redelijk vermoeden van schuld kan worden beschouwd voor de huiszoeking:

“Het oordeel van het Hof dat ten tijde van het betreden van de woning onvoldoende verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet bestond, is in het licht van de inhoud van de gedane, zogenoemde MMA-melding en het resultaat van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek – het waarnemen van het gezoem van vermoedelijk een ventilator rondom de woning – niet zonder meer begrijpelijk.”

Zie ook een eerdere uitspraak van de Hoge Raad: HR 11 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1367, NJ 2008/328.
In de zaak deed zich het volgende voor. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken omdat, kort gezegd, de doorzoeking in de woning van de verdachte bij gebrek aan onvoldoende grond voor een verdenking onrechtmatig werd geoordeeld – nu slechts sprake was van een MMA-melding die niet werd ondersteund dan wel geverifieerd door het resultaat van enig (voorbereidend) opsporingsonderzoek – en derhalve de directe resultaten van die doorzoeking niet voor het bewijs mochten worden gebruikt. Het hof had het vonnis in zijn geheel – dus met dezelfde redengeving – bevestigd. De advocaat-generaal bij het hof stelde beroep in cassatie in. Het middel klaagde over het oordeel van het hof dat er onvoldoende grond was voor verdenking van overtreding van de Opiumwet in de woning die door de politie was doorzocht. De Hoge Raad oordeelde:
“3.4. Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding aan de Stichting Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Het oordeel van het Hof dat ten tijde van de doorzoeking van de woning onvoldoende verdenking ter zake van overtreding van de Opiumwet bestond, is in het licht van de gedane, zogenoemde MMA-melding en de resultaten van het door de politie ter verificatie van die melding verrichte onderzoek – hiervoor onder 3.3.1 weergegeven – niet zonder meer begrijpelijk. Het middel is dus terecht voorgesteld.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad zal de zaak terugwijzen. Opmerking verdient dat indien na terugwijzing de rechter tot het oordeel komt dat de bewijsgaring onrechtmatig is geweest, de vraag of zulks leidt tot bewijsuitsluiting dient te worden beoordeeld naar de maatstaven die door de Hoge Raad zijn uiteengezet in zijn arrest van 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376, rov. 3.5 en 3.6.4.”

 

The post MMA-melding + zoemend geluid is voldoende voor huiszoeking ogv art. 9 Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mma-melding-zoemend-geluid-is-voldoende-voor-huiszoeking-ogv-art-9-opiumwet/feed/ 0
Woning op naam pakken is onvoldoende voor medeplichtigheid hennepteelt https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/woning-op-naam-pakken-is-onvoldoende-medeplichtigheid-hennepteelt/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/woning-op-naam-pakken-is-onvoldoende-medeplichtigheid-hennepteelt/#respond Wed, 20 Dec 2017 17:07:44 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1413 Het op naam pakken van een woning (via bijv. een huurovereenkomst) is op zichzelf genomen onvoldoende om te komen tot medeplichtigheid voor hennepteelt. Voor medeplichtigheid aan hennepteelt is namelijk dubbel opzet vereist. Het hof had de verdachte veroordeeld omdat hij zich ervan had moeten vergewissen dat er in het betreffende pand (bijvoorbeeld in de kelder) […]

The post Woning op naam pakken is onvoldoende voor medeplichtigheid hennepteelt appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Het op naam pakken van een woning (via bijv. een huurovereenkomst) is op zichzelf genomen onvoldoende om te komen tot medeplichtigheid voor hennepteelt. Voor medeplichtigheid aan hennepteelt is namelijk dubbel opzet vereist. Het hof had de verdachte veroordeeld omdat hij zich ervan had moeten vergewissen dat er in het betreffende pand (bijvoorbeeld in de kelder) geen strafbare feiten zouden worden gepleegd en de verdachte dat had nagelaten, maar dit is volgens de Hoge Raad onvoldoende voor het aannemen van voorwaardelijk opzet (HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:226).

Verklaring verdachte: wist niet van hennepteelt

De verdachte verklaarde:
“Het klopt dat ik bij dat pand aan de [a-straat] betrokken ben geweest. Ik ben in juni dat jaar benaderd door een persoon genaamd [verdachte]. [verdachte] is een man die ik daarvoor helemaal niet kende. Het is een Surinaamse/Indische man. Hij woont in het zuiden van Limburg. Verder heb ik geen informatie over [verdachte]. Hij sprak me aan bij de voedselbank, daar kwam ik destijds wekelijks. Hij vroeg of ik wellicht interesse had in een bepaald iets. Hij vroeg of ik een huis op mijn naam wilde nemen en daar zou ik dan per halfjaar een twee- tot drieduizend euro voor krijgen. Ik mocht er gaan wonen of er niet gaan wonen. Ik heb erover nagedacht en na een week besloten om het te doen. Die man belde mij op, daarop hebben wij een datum en tijd afgesproken voor een afspraak bij de voedselbank. We zouden die woning gaan bekijken. Hij is mee geweest naar de woning. Hij kende de eigenaar van de woning. We hebben de woning bekeken en de huurovereenkomst is gereed gemaakt. Die heb ik toen getekend.
Na ondertekening van het huurcontract hebben ze het verder rondgemaakt en er zijn spullen in de woning gezet. Er stond huisraad in de kamer, daar kwam die [verdachte] mee. Als ik dat wilde, mocht ik de rest van de woning gebruiken, de begane grond en de ruimte naar boven mocht ik gebruiken. Ik heb totaal niet iets geroken in de woning.
Ik ben vijf of zes keer in de woning geweest. De huur bedroeg € 1.100,- en er is een borg van € 2.200,- betaald.
Op het moment van het voorstel zou het een voordeel opleveren van € 60,- per week.
Ik moest er zo nu en dan komen of er gewoon gaan wonen. Ik moest dan een halve avond televisie gaan kijken, zodat men het idee had dat het bewoond werd. Ik bleef er dan een paar uurtjes zitten en ik heb twee keer de kinderen meegenomen. Er lag ook post in dat huis. Dat nam ik ook mee.”

Oordeel hof: medeplichtigheid aan hennepteelt

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:

“Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte strafrechtelijk betrokken is geweest bij de teelt van de in een op zijn naam gehuurde pand aangetroffen hennepkwekerij.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat op 30 oktober 2011 een in werking zijde hennepkwekerij is aangetroffen in het pand gelegen te ([…]) Stein, aan de [a-straat]. In deze woning hebben de verbalisanten in de woonkamer een aantal poststukken aangetroffen, die waren geadresseerd aan verdachte op het adres te ([…]) Geleen, aan de [c-straat]. Tevens hebben de verbalisanten een poststuk aangetroffen dat was geadresseerd aan verdachte op het adres waar het pand zich bevindt. Ten slotte is in de woonkamer huiswerk van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: de dochter van verdachte) aangetroffen. Verdachte heeft het pand vanaf 1 juli 2011 gehuurd van [betrokkene 2]. Deze heeft tevens verklaard dat voorafgaand aan de huurperiode een bezichtiging heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte een elektricien had meegenomen.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat degene met wie hij samen de bezichtiging heeft gedaan, [verdachte] is genaamd. Deze “[verdachte]” heeft verdachte bij de Voedselbank aangesproken en gevraagd of verdachte een huis op zijn naam wilde zetten in ruil waarvoor hij, verdachte, een bedrag tussen de twee- en drieduizend euro zou ontvangen per halfjaar. Verdachte heeft vervolgens een huurcontract ondertekend. Verdere informatie over “[verdachte]”, zoals achternaam en adres, kon verdachte ter zitting niet verstrekken. Voorts heeft verdachte verklaard dat er huisraad in de woning is geplaatst, dat de huur van de woning inderdaad EUR 1.100,- per maand bedroeg en dat “[verdachte]” hem had gevraagd in de woning langs te komen en te doen “alsof” de woning werd bewoond. Verdachte verklaarde dat hij een keer of zes in de woning is geweest. Hij mocht de kelder van de woning niet betreden.

Naar het oordeel van het hof had de verdachte zich onder de hiervoor vermelde omstandigheden, in het bijzonder het verzoek om een huurcontract met een huurprijs van EUR 1.100,- per maand op zijn naam te zetten, de opdracht daarbij om te doen alsof het pand werd bewoond en het vooruitzicht op een vergoeding van twee- tot drieduizend euro per halfjaar, ervan moeten vergewissen dat er in het betreffende pand (bijvoorbeeld in de kelder) geen strafbare feiten zouden worden gepleegd.

Nu verdachte dat heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat er in (de kelder van) het pand sprake zou kunnen zijn van het plegen van een misdrijf, zoals de teelt van hennep.

Gelet hierop en de overige aan de voorliggende overwegingen ten grondslag gelegde bewijsmiddelen is het hof dan ook, anders dan de verdediging, van oordeel dat het opzet van verdachte zowel gericht was op de samenwerking met de onbekende gebleven personen, als ook, zij het in voorwaardelijke zin, op de teelt van hennep door anderen dan verdachte.

Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt mitsdien verworpen.”

HR: GEEN medeplichtigheid hennepteelt

De Hoge Raad accepteerde dit niet en vond dat dit onvoldoende was voor het bewijs van medeplichtigheid aan hennepteelt:
“Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest tot het plegen van een misdrijf. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid of het behulpzaam zijn als bedoeld in art. 48 Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte opzet heeft gehad op de medeplichtigheid aan het telen van hennep niet zonder meer uit ’s Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”

Conclusie A-G: beoordelingskader medeplichtigheid hennepteelt

De A-G heeft in zijn conclusie bij dit arrest het beoordelingskader nog eens helder weergegeven:
“Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het opzettelijk plegen van een misdrijf, hennepteelt, door als huurder van een pand aan een derde dat pand ter beschikking te stellen. Daartoe is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het bevorderen dan wel vergemakkelijken van dat misdrijf in de zin van art. 48 Sr, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – gericht was op het door die derde gepleegde misdrijf, i.c. hennepteelt. In dit verband wordt ook wel gesproken van ‘dubbel opzet’. (T&C Strafrecht, Deventer 2016, elfde druk, aant. 4b bij art. 48 Sr, HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372, NJ 2002, 245, r.o. 3.4)

Dat iemand die een ruimte (onder)(ver)huurt niet zomaar strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het faciliteren van een in die ruimte of een deel daarvan ingerichte hennepkwekerij, blijkt uit de in het middel aangehaalde en meer recente jurisprudentie over dat onderwerp. Een vereiste is, dat de verhuurder voldoende wetenschap heeft of had moeten hebben van hetgeen zich in de beschikbaar gestelde ruimte afspeelt (Vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX4845, HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1961, NJ 2011, 319, HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8363, NJ2010,639, HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6931, NJ 2010, 335 m.nt. Borgers, HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3490 (schoonmaakwerkzaamheden).
Soms kan die wetenschap uit de omstandigheden worden afgeleid, zoals in HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:681
De enkele omstandigheid dat de verhuur in meer of mindere mate onder dubieuze omstandigheden heeft plaatsgevonden, volstaat niet echter voor het vaststellen van het vereiste opzet (Noot Borgers onder 2 bij NJ 2010, 335 (en 336, 337).

A-G mr. A.E. Harteveld:
“Het oordeel van het hof – dat kennelijk heeft onderkend dat uit de bewijsmiddelen niet rechtstreeks voortvloeit dat de verdachte wist wat zich in de kelder van de woning afspeelde – komt er kort gezegd op neer dat de verdachte, door op verzoek van een onbekende een woning op zijn naam te huren voor € 1100 per maand in ruil voor een vergoeding van twee of drieduizend euro per half jaar en door op diens verzoek af en toe te doen alsof deze woning (met uitzondering van de kelder, die verdachte niet mocht betreden) werd bewoond, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard medeplichtig te worden aan de hennepteelt in de kelder van die betrokken woning. Met de steller van het middel ben ik de mening toegedaan dat de wetenschap van de verdachte van het betreffende misdrijf, de hennepteelt, in dit geval niet uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen noch uit de nadere bewijsoverwegingen kan worden afgeleid. Wat die nadere bewijsoverweging betreft: waar het hof overweegt dat verdachte zich “ervan [had] moeten vergewissen dat er in het betreffende pand (bijvoorbeeld in de kelder) geen strafbare feiten zouden worden gepleegd” duidt dat ook niet op opzet maar eerder op schuld. Het betreft immers een tekortschieten in vereiste zorgvuldigheid. Wetenschap over het daadwerkelijk gepleegd worden van enig strafbaar feit in de kelder komt daaruit niet naar voren. Het lijkt mij dat zich hier precies het geval voordoet waar De Hullu, in de laatste (zesde) druk van zijn handboek Materieel Strafrecht als het ware tegen waarschuwt. Op p. 244/5 bespreekt hij het opzetbegrip in Opiumwetzaken. Enerzijds zijn er de gevallen waarin door de Hoge Raad – in ieder geval schijnbaar – gemakkelijk opzet wordt aangenomen, zoals bij reizigers op de bekende ‘risico’vluchten, die onvoldoende op hun bagage letten. (Vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6140, over een vlucht uit Suriname naar Nederland, waar de verdachte zijn koffer voor enkele uren had afgestaan aan een man die hij slechts oppervlakkig kende. HR: wel voorwaardelijk opzet). Als daarin drugs blijken te zitten dan zal al snel aangenomen worden dat de ‘vervoerder’ daarop (voorwaardelijk) opzet heeft gehad. Algemene ervaringsregels spelen daarbij een rol.

Tegenover die – niet onbekritiseerde (Zie bijv. de noot van D.H. de Jong onder HR 2 oktober 2007, NJ 2007, 645) – ‘soepele’ benadering plaatst De Hullu de scherpere toetsing bij deelneming aan hennepteelt: “In die zaken is nogal wat rechtspraak aanwijsbaar waarbij juist geen genoegen wordt genomen met te globale redeneringen en naar risicoaansprakelijkheid of schuld tenderende redeneringen.” In de feitenrechtspraak bestaat over die scherpere toetsing door de Hoge Raad wel eens verwondering, zo kan ik uit eigen ervaringen wel melden. Er zijn dossiers waaruit de hennepgeur je als het ware tegemoet komt, zo wordt ook wel gezegd, en dan nog casseert de Hoge Raad. Daartegen kan ingebracht worden dat ingeval die geur van hennep zogezegd evident uit het dossier naar voren komt het nu juist aan de feitenrechter is om de koppeling van de verdachte met die hennep te expliciteren in de bewijsvoering. Het achterwege laten daarvan kan dus, zo blijkt mijn inziens ook in de onderhavige zaak, ‘fataal’ zijn. Een kelder kan immers ook voor vele (andere, niet per se illegale) activiteiten worden gebruikt en de omstandigheden van het onderhavige geval zijn, hoewel dubieus, niet zodanig dat de verdachte wel geweten moet hebben (en dat is iets anders dan: had moeten weten) dat deze ruimte met het oog op het hier tenlastegelegde grondfeit, te weten de teelt van hennep, in gebruik was genomen (Anders bijv. HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:681 (kwekerij in voormalige skibaan). (Met andere woorden: op een algemene ervaringsregel die wel zou leiden tot het aannemen van (voorwaardelijk) opzet op hennepteelt kan de rechter zich niet beroepen.”

The post Woning op naam pakken is onvoldoende voor medeplichtigheid hennepteelt appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/woning-op-naam-pakken-is-onvoldoende-medeplichtigheid-hennepteelt/feed/ 0
Ter beschikking stellen woning is hooguit medeplichtigheid en geen medeplegen telen hennep https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/beschikking-stellen-woning-is-hooguit-medeplichtigheid-en-geen-medeplegen-telen-hennep/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/beschikking-stellen-woning-is-hooguit-medeplichtigheid-en-geen-medeplegen-telen-hennep/#respond Sat, 14 Oct 2017 21:05:37 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1410 Het ter beschikking stellen van een woning, is meer een handeling die als medeplichtigheid bij het telen van hennep kan worden aangemerkt, dan een handeling die als het medeplegen van dat telen van hennep moet worden beschouwd. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336 Beoordelingskader medeplegen hennepteelt In zijn arresten van […]

The post Ter beschikking stellen woning is hooguit medeplichtigheid en geen medeplegen telen hennep appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Het ter beschikking stellen van een woning, is meer een handeling die als medeplichtigheid bij het telen van hennep kan worden aangemerkt, dan een handeling die als het medeplegen van dat telen van hennep moet worden beschouwd. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336

Beoordelingskader medeplegen hennepteelt

In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.

Voor de kwalificatie medeplegen is dus noodzakelijk dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering dan wel dat nauw en bewust is samengewerkt. Medeplegen vereist dus niet alleen opzet op het grondfeit (op dat punt verschilt deze deelnemingsfiguur niet van de medeplichtigheid), maar ook samenwerking. Genoemde kwalificatie is daarbij slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict voldoende wezenlijk of significant is. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dient de rechter dat medeplegen in geval van een bewezenverklaring nauwkeurig te motiveren in de bewijsvoering (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 en HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:382, r.o. 2.3 en 2.4).
In geval van hennepteelt lijkt het medeplegen niet snel te worden aangenomen (Vgl. de Hullu, p. 460 en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken, ECLI:NL:PHR:2016:567, nr. 4.16 bij ECLI:NL:HR:2016:1317).
Een verdachte die, hoewel op de hoogte van de aanwezigheid van de betrokken hennepplantage, niet méér heeft gedaan dan bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een woning en overigens niet betrokken is geweest bij de teelt zelf of bij de verdeling van de opbrengst daarvan, is geen medepleger van het telen van de hennep.
(Vgl. onder meer HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0068, HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967, r.o. 2.4 (genoemd in het middel), HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317, r.o. 2.3 en 2.4 en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794, r.o. 2.3 en 2.4. Zie voor een falende bewijsklacht inzake het medeplegen van hennepteelt HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696.)

Beschikbaar stellen woning is medeplichtigheid

Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte – in elk geval in voorwaardelijke zin – op de hoogte was van de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning die zij, op verzoek van en gefinancierd door anderen, samen met haar vriend huurde en bewoonde. Uit de bewijsvoering blijkt niet van een gezamenlijke uitvoering van de teelt van de planten, aangezien daaruit niet blijkt dat de verdachte aan die teelt een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof is niettemin tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de hennepteelt gekomen. Nu het hof in dat verband slechts heeft overwogen dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden haar woning is blijven huren en ter beschikking is blijven stellen – een gedraging die bij uitstek faciliterend is en daarom doorgaans in verband wordt gebracht met medeplichtigheid – is het oordeel van het hof dat de verdachte een ‘dusdanig significante bijdrage heeft geleverd’ dat sprake is van het opzettelijk medeplegen van de teelt van 848 hennepplanten, onbegrijpelijk, dan wel ontoereikend gemotiveerd.

The post Ter beschikking stellen woning is hooguit medeplichtigheid en geen medeplegen telen hennep appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/beschikking-stellen-woning-is-hooguit-medeplichtigheid-en-geen-medeplegen-telen-hennep/feed/ 0