Wanneer medeplichtiging en medeplegen bij hennepkwekerij

De Hoge Raad heeft in 2019[1] een belangrijke uitspraak gedaan over medeplichtigheid aan hennepteelt. De Hoge Raad heeft bepaald dat een partner niet zonder meer medeplichtig is aan hennepteelt in de eigen woning, ook als die partner niet ingrijpt. Dit was een bijzondere uitspraak voor de praktijk, nu het risico tot op heden erg groot was dat een partner en overige huisgenoten, indien zij wisten van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning, veroordeeld werden voor medeplichtigheid aan hennepteelt.

Medeplichtigheid kan zowel bestaan uit een actief optreden als uit een nalaten, de passieve vorm van medeplichtigheid. Uit het arrest blijkt dat het enkel ter beschikking stellen van een ruimte onvoldoende is voor medeplichtigheid. Voor actieve medeplichtigheid moet er namelijk sprake zijn van omstandigheden die erop duiden dat actieve gedragingen van verdachte gelegenheid verschaften tot hennepteelt. Daarnaast is het enkel bekend zijn met de hennepkwekerij niet voldoende voor het doen ontstaan van een rechtsplicht voor verdachte tot het beletten of (doen) beëindigen van de hennepkwekerij (passieve medeplichtigheid).  Hieronder worden verschillende zaken uiteengezet waarbij de vraag beantwoord moest worden of er sprake is van medeplichtigheid aan hennepteelt. Hierdoor zal duidelijk worden onder welke omstandigheden medeplichtigheid aan hennepteelt kan worden aangenomen.

Geen medeplichtigheid

Zaak 1:
Ontoereikende motivering van ‘opzettelijk gelegenheid heeft verschaft’, nu het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die erop duiden dat actieve gedragingen van verdachte gelegenheid verschaften tot hennepteelt door medeverdachte (haar man) in de gezamenlijke woning.
HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 27 november 2019 heeft verdachte samen met haar partner een woning gekocht. De partner van verdachte besloot in de gezamenlijke woning hennep te telen. Verdachte was het niet eens met de kwekerij en heeft dit ook meerdere malen aangegeven, maar haar partner heeft hier niks mee gedaan. Verdachte wist niet wat zij verder kon doen, nu er sprake was van een ongelijkwaardige relatie. Dit kan worden verklaard vanuit hun culturele achtergrond en vanuit de persoonlijkheid van de verdachte en die van haar partner. De verdachte is van nature volgzaam en zij vreesde voor ruzies die zouden volgen als zij zou ingrijpen. Daarnaast kon verdachte haar partner niet uit de woning zetten, nu ook haar partner eigenaar was van de woning. Verdachte is in de woning blijven wonen, maar had geen enkele betrokkenheid bij de hennepplantage. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake was van actieve of passieve medeplichtigheid.

Medeplichtigheid

Zaak 2:
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte stond ingeschreven op adres en enige bewoner was van woning waarin op bovenverdieping een inwerking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte wetenschap had. Hof heeft op grond hiervan bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij telen van hennep. Dit oordeel geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1692.
In het arrest van 27 oktober 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er wel sprake was van passieve medeplichtigheid. In de zaak heeft de verdachte haar woning aan een of meer onbekend gebleven personen ter beschikking gesteld voor het telen van hennep. In de woning is vervolgens door de politie op de bovenverdieping een inwerking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte wist van de hennepkwekerij, stond ingeschreven op het adres en was de enige bewoner van de woning. Nu verdachte niet heeft ingegrepen heeft zij opzettelijk gelegenheid geboden dat er in haar huis een hennepkwekerij werd geëxploiteerd, terwijl het in haar macht lag om die exploitatie van die hennepkwekerij te beëindigen en zij dit (ingevolge een rechtsplicht) had moeten doen.

Zaak 3:
Omstandigheden in bewijsoverweging zijn niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd, nu zij in de kern niet meer inhouden dan dat verdachte aan een ander gelegenheid en middelen heeft verschaft voor het telen van hennepplanten in haar woning, hetgeen op het eerste gezicht duidt op gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, en dat zij heeft geprofiteerd of zou profiteren van de opbrengst van dat telen.
HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3202.
In deze zaak werd in de woning van de verdachte een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De verdachte was enig eigenaar van de woning en had zowel de formele als feitelijke zeggenschap omtrent hetgeen in het pand plaatsvond. De verdachte woonde in het pand samen met haar toenmalige partner, de medeverdachte. De verdachte had feitelijke toegang tot de afgesloten ruimte, aangezien zij ervan op de hoogte was dat de sleutel die toegang tot de ruimte verschafte achter een schilderij verborgen lag. Verdachte heeft voorts toegegeven dat zij ervan op de hoogte was dat er in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze omstandigheden medeplichtigheid met zich mee kunnen brengen.

Zaak 4:
Verdachte heeft zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan het telen van 822 hennepplanten door zijn mestkelder daarvoor ter beschikking te stellen, en aan diefstal van stroom door te gedogen dat een illegale elektriciteitsaansluiting werd aangelegd. Tevens heeft verdachte deze 822 hennepplanten opzettelijk aanwezig gehad.
Rb. Noord-Nederland 17 december 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4490.
In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2020 heeft de verdachte zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan het telen van hennep door zijn mestkelder aan medeverdachte en een of meer onbekend gebleven personen daarvoor ter beschikking te stellen. De medeverdachte had paarden gestald bij verdachte. De medeverdachte liep echter achter met de betalingen. De medeverdachte wilde de verdachte met de opbrengst van de hennepkwekerij betalen. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte niet heeft opgetreden uit angst. De medeverdachte had zich zoveel macht toegeëigend dat verdachte het niet meer voor het zeggen had op zijn eigen erf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel beschikkingsmacht had. De verdachte was namelijk eigenaar van het perceel, wist van de hennepkwekerij, stond dat toe en had daar toegang toe. Verdachte had dus wetenschap van en beschikkingsmacht over de hennepkwekerij.

Zaak 5:

Vrijspraak medeplegen telen hennep. Veroordeling medeplichtigheid telen hennep door gehuurd pand ter beschikking te stellen.
Hof Amsterdam 04 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:818.

In deze zaak heeft verdachte een door hem gehuurd pand aan twee onbekend gebleven mannen ter beschikking gesteld voor de teelt/het kweken van hennepplanten. Het huurcontract van dit pand stond op naam van de verdachte en zijn vader en de verdachte is regelmatig in dit pand geweest. Daarnaast is de verdachte met een ander aangehouden in een bestelauto waarin diverse spullen lagen die geschikt zijn voor het telen van hennep. De bestelauto was eerder door de politie in het pand gezien en in de bestelauto lag een sleutel die paste op één van de ruimtes waarin de hennepteelt plaats vond. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat verdachte wist van de hennepkwekerij en dat verdachte zich daarmee bewust inliet. De verdachte is hiermee medeplichtig geweest aan hennepteelt.

Zaak 6:

Vrijspraak medeplegen. Het hof veroordeelt verdachte voor medeplichtigheid aan het telen van hennep.
Hof Arnhem-Leeuwarden 06 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7274.

In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 06 september 2019 heeft het hof geoordeeld dat er sprake was van medeplichtigheid. De verdachte heeft de schuur van haar woning aan een of meer onbekend gebleven personen ter beschikking gesteld voor de teelt/het kweken van hennepplanten. Verdachte en medeverdachte zijn gezamenlijk eigenaar van de betreffende woning en hebben daar hun hoofdverblijf. Medeverdachte is door een onbekend gebleven persoon benaderd die de schuur wilde huren om er plantjes in te zetten. Verdachte was op de hoogte van de hennepkwekerij en heeft met medeverdachte overlegd of ze het verhuren van de schuur ten behoeve van een hennepkwekerij moesten doen. Daarnaast hebben verdachte en medeverdachte geld ontvangen voor het ter beschikking stellen. De opbrengst is gebruikt voor het aflossen van schulden. De medeverdachte dan wel verdachte hebben zelf de hennepkwekerij niet ingericht en/of onderhouden. Verdachte wist dus van de hennepkwekerij, had als mede-eigenaar van het perceel de beschikking over die schuur, is in die zin ook verantwoordelijk voor wat er in die schuur gebeurt en heeft meegedeeld in de opbrengsten.

Zaak 7:

Wapenvelder veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk en een werkstraf voor medeplichtigheid terzake een hennepkwekerij. De verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid aan een grote ondergrondse hennepkwekerij die door zijn zoon was ingericht in een tiental ingegraven zeecontainers.

Rb. Zutphen 16 februari 2007, ECLI:NL:RBZUT:2007:AZ8696. 

De verdachte in deze zaak heeft aan zijn zoon een pand en/of container(s) en/of stal(len) voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking gesteld. Volgens de rechtbank is het niet vast komen te staan dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon ten aanzien van de in het dossier als locatie 1 aangeduide hennepkwekerij dat er sprake is van medeplegen. Verdachte wist dat zijn zoon daar een hennepkwekerij had en heeft daar niet tegen opgetreden. Niet is gebleken dat verdachte zelf zou delen in de winst van het strafbaar handelen of dat hij meer heeft gedaan dan alleen het ter beschikking stellen van die locatie.

Ten aanzien van locatie 3-4 is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de aanleg van die kwekerij en/of betrokken is geweest bij het in werking houden daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van (mede)plegen. Gelet op de grootte van die ondergrondse kwekerij en de hoeveelheid werkzaamheden die moeten worden verricht om een kwekerij van dat formaat aan te leggen en in werking te houden, is het naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig dat verdachte niet heeft geweten dat zijn zoon een ondergrondse kwekerij had aangelegd en dat hij deze in werking hield, doch medeplichtigheid ten aanzien van deze locatie is niet ten laste gelegd.

Zaak 8:

Niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd oordeel dat verdachte de hennepplanten in de echtelijke woonboot tezamen en in vereniging met haar echtgenoot opzettelijk aanwezig heeft gehad.

HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:787.

In deze zaak werd verdachte subsidiair ten laste gelegd dat zij een ruimte in haar woonboot aan haar echtgenoot ter beschikking heeft gesteld voor hennepteelt. In de woonboot waarin verdachte en haar (toenmalige) echtgenoot woonden is op 8 juli 2013 een hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij is aangelegd en werd onderhouden door haar man. Verdachte wist van de hennepkwekerij en haar man heeft eind 2012 het plan om een hennepkwekerij te beginnen van tevoren met haar besproken. Verdachte woonde destijds gezamenlijk met haar echtgenoot in de echtelijke woonboot en deze was (mede) haar eigendom.

Door en namens verdachte is aangevoerd dat zij in de tenlastegelegde periode aan borstkanker leed, waardoor zij fysiek en geestelijk niet in staat was om iets tegen de plantage te ondernemen. Het “verbieden” van de hennepplantage door verdachte was het maximale waartoe zij op dat moment (psychisch/fysiek) in staat was en geacht kon worden te zijn. Immers, gelet op haar ziektebeeld was zij geestelijk en fysiek te zwak/ziek om iets tegen de plantage te ondernemen. Tenslotte was zij fysiek en emotioneel (vanwege de ziekte) op dat moment niet in staat ergens anders heen te gaan/te scheiden van medeverdachte (het gaat immers over een ten laste gelegde periode van 2,5 week), hetgeen zij nadien wel direct gedaan heeft. Het hof overwoog dat verdachte in mei 2012 de laatste chemokuur heeft ondergaan en in augustus 2012 de laatste bestraling heeft gehad. Het ten laste gelegde betreft een feit gepleegd in de periode van 21 juni 2013 tot en met 8 juli 2013. Het hof is van oordeel dat het verweer van verdachte dat zij vanwege haar ziekte niet in staat was het ten laste gelegde te plegen, feitelijke grondslag mist, nu de hennepkwekerij volgens de verklaring van de echtgenoot, eerst is gestart in januari 2013 en deze door de politie is aangetroffen op 8 juli 2013, derhalve meer dan een jaar na de laatste chemokuur en bijna een jaar na de laatste bestraling van verdachte.

Wel oordeelde het hof, gelet op voornoemde omstandigheden, dat medeplegen door verdachte van het aanwezig hebben van hennepplanten bewezen kan worden verklaard. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

Zaak 9:

Veroordeling voor medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod tot een werkstraf van 40 uren.

Rb. Midden-Nederland 16 oktober 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:7852.

De verdachte in deze zaak heeft haar woning aan haar echtgenoot ter beschikking gesteld voor het telen van hennep. De echtgenoot van verdachte heeft een hennepkwekerij op de zolder van hun woning geplaatst en verdachte wist hiervan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij het hier weliswaar niet mee eens was, maar dat zij niet heeft ingegrepen. De echtgenoot van verdachte had aan verdachte beloofd de kwekerij na de eerste oogst op te ruimen. Daarmee heeft verdachte volgens de rechtbank ingestemd met het feit dat de hennepkwekerij zich in haar woning bevond en is zij medeplichtig hieraan door haar woning voor de hennepteelt ter beschikking te stellen.

Verschil:

Naar mijns inziens is het verschil tussen de onderhavige zaak en zaak 1 dat in zaak 1 de verdachte niet de beschikkingsmacht had over de woning. De verdachte in zaak 1 heeft verschillende keren aangegeven dat zij het niet eens was met de hennepkwekerij, maar haar partner heeft hier niks mee gedaan. Er was sprake van een ongelijkwaardige relatie en verdachte was bang dat haar partner boos zou worden als zij verdere stappen zou ondernemen. De verdachte had dus niet de macht de hennepkwekerij te beëindigen. Dit is niet het geval bij onderhavige zaak. De verdachte in onderhavige zaak was het er weliswaar niet mee eens, maar verdachte had wel de macht om de hennepkwekerij te stoppen. Daarnaast heeft verdachte ingestemd met de hennepkwekerij doordat zij medeverdachte heeft laten beloven de kwekerij na de eerste oogst op te ruimen.

Medeplegen

In een aantal van de hiervoor besproken zaken werd verdachte ten laste gelegd dat verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De rechter heeft echter in deze zaken geoordeeld dat de feiten en omstandigheden geen medeplegen met zich mee konden brengen, maar in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid. De vraag die rijst is wanneer er sprake is van medeplichtigheid en wanneer er sprake is van medeplegen. De Hoge Raad heeft in de afgelopen jaren een aantal arresten gewezen waaruit blijkt dat ons hoogste rechtscollege een nieuwe richting is ingeslagen. Met deze jongste rechtspraak wil de Hoge Raad een strakkere grenslijn trekken tussen medeplegen en medeplichtigheid. In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast moet voor de kwalificatie medeplegen de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht zijn. Het kernverwijt bij medeplichtigheid is ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dient de rechter dat medeplegen in geval van een bewezenverklaring nauwkeurig te motiveren in de bewijsvoering.

 

In geval van hennepteelt lijkt het medeplegen niet snel te worden aangenomen. De Hoge Raad heeft recentelijk een aantal veroordelingen wegens medeplegen van de teelt zelf of van het aanwezig hebben van hennep vernietigd. Daarbij was telkens sprake van een situatie waarin de verdachte onmiskenbaar op de hoogte was van de betrokken hennepplantage maar niet méér had gedaan dan het ter beschikking stellen van een woning (en de daarin aanwezige voorzieningen), dan wel het regelen van mensen voor het aanleggen van de hennepplantage en/of het faciliteren van de financiering van die plantage. Omdat daaruit niet bleek dat de verdachte iets te maken had gehad met de teelt zelf en/of de opbrengsten daarvan, hielden deze veroordelingen in cassatie geen stand.[2] In een aantal van deze zaken overwoog de Hoge Raad expliciet dat de verrichte gedragingen in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid, nu het er telkens op neerkwam dat de verdachte het delict had bevorderd, vergemakkelijkt of mogelijk gemaakt maar aan het delict zelf niet of nauwelijks een bijdrage van enig gewicht had geleverd. Als de bewijsmiddelen weinig inhouden omtrent de rol of bijdrage van de verdachte en het hof daaraan geen bewijsoverweging heeft gewijd, zal een bewezenverklaring ter zake van medeplegen de toets in cassatie niet doorstaan. Om dan tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is meer nodig, zoals bijvoorbeeld blijkt uit HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696: het hof had vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte zich bij het bedrijfspand bevonden waar later hennepplanten werden aangetroffen, maar zij over een sleutel van dat pand beschikten, zij daar al eerder waren geweest en één van hen spontaan aan de ter plaatse gekomen politie mededeelde dat in dat pand hennep werd geteeld. Hier liet de Hoge Raad de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van die hennepplanten in stand. Ook in de volgende zaken was de rechter van oordeel dat er sprake was van medeplegen aan hennepteelt:

Zaak 10:

Medeplegen telen hennep.

Rb. Midden-Nederland 10 november 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:8311.

De verdenking in deze zaak komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte primair aan hennepteelt heeft medegepleegd en subsidiair medeplichtig is geweest door het pand ter beschikking te stellen. In de woning is door verbalisanten een hennepkwekerij aangetroffen, waarvan de planten net waren geoogst. De verbalisanten hebben verdachte en medeverdachte in de woning aangetroffen en een verbalisant constateerde dat beide verdachte vieze groene vingers en vuile nagels hebben en zeer sterk naar hennep ruiken. Verdachte en medeverdachte verbleven in de woning. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen bewezen hetgeen primair ten laste is gelegd. De rechtbank wordt gesterkt in het oordeel dat verdachte ter plaatse aanwezig was voor de hennepteelt omdat de verdachte de beschikking had over de sleutel van de woning en volstrekt ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd voor zijn aanwezigheid in de woning.

Zaak 11:

6 maanden gevangenisstraf voor medeplegen telen en aanwezig hebben hennep en diefstal elektriciteit.

Rb. Amsterdam 10 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9741.

De verdenking in deze zaak komt er kort en feitelijk weergegeven op neer dat verdachte aan hennepteelt heeft medegepleegd. Verdachte en medeverdachte zijn op 3 juli 2019 in de woning aangehouden. Deze woning was op een zeer professionele manier verbouwd tot een hennepplantage en was feitelijk niet meer voor normale bewoning geschikt. Verdachte en medeverdachte hebben toegegeven dat zij in de woning verbleven en aldaar werkzaamheden verrichten in de hennepplantage (het water geven van de hennepplanten). De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van telen van hennepplanten.

Zaak 12:

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het telen van hennep en het aanwezig hebben van een groot aantal hennepstekken.
Rb. Noord-Nederland 18 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4445.

 Verdachte en medeverdachte waren in het bezit van een sleutel die toegang gaf tot het pand waarin de hennepstekken en de moederplanten zich bevonden. Verdachte heeft erkend dat hij de moederplanten heeft verzorgd. Ook heeft hij verklaard dat de moederplanten bedoeld waren voor het afknippen van stekken en dat hij heeft gezien dat er van de moederplanten stekken waren genomen. De medeverdachte is net als verdachte in het pand aangetroffen en heeft ook erkend dat hij heeft geholpen in de kwekerij. Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van telen van hennep wettig en overtuigend bewezen is.

Zaak 13:

Medeplegen hennepkwekerij, vrijspraak diefstal stroom.

Rb. Midden-Nederland 13 februari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:791.

In deze zaak wordt verdachte ervan verdacht hennepteelt te hebben medegepleegd. De echtgenoot van verdachte was benaderd door een derde die hem had voorgesteld om een hennepkwekerij in zijn woning op te zetten. Hij heeft vervolgens met verdachte besproken om in te gaan op het aanbod. Verdachte was dus medeverantwoordelijk voor de beslissing om in te gaan op het aanbod aangezien het geld toen nodig was om de behandelingen voor haar zieke moeder te bekostigen. Daarnaast heeft verdachte verklaard kennis te hebben gehad van hetgeen zich in de potten bevond en dat er twee keer was geoogst. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet slechts willoos heeft toegezien dat er in de woning die zij met haar gezin bewoonde een hennepkwekerij werd aangelegd, nu zij medeverantwoordelijk was voor de beslissing om in te gaan op het aanbod. Op grond van de genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zodanig nauw betrokken was bij de besluitvorming om in de gezamenlijke woning een hennepplantage te exploiteren en de opbrengsten daarvan ten goede te laten komen aan haar zieke moeder, dat zij, ondanks dat zij geen directe uitvoeringshandelingen van het telen heeft verricht, toch als medepleger kan worden aangemerkt van het telen van hennep.

Voor medeplegen moet er dus sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. Deze samenwerking kan bij hennepteelt bijvoorbeeld bestaan uit het opbouwen van de hennepkwekerij, de aanleg van de elektriciteit, het geven van water en voeding aan de planten en het delen in de opbrengst.

[1] HR 19 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1812.

[2] HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794; HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861; HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317; en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094.

< Terug naar Meer informatie "medeplegen en medeplichtigheid"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden