Onderverhuur woning aan vriend levert nog geen medeplichtigheid hennepteelt op

In HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:964: ging het om de vraag of de onderverhuurder als medeplichtige strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor een in de verhuurde woning aangetroffen hennepkwekerij. De onderverhuurder gaf aan van niets te hebben geweten en later de huurder erop aan te hebben gesproken en hem te hebben gesommeerd de kwekerij op te ruimen. 

Juridisch kader medeplichtigheid

Art. 48 Sr stelt buiten twijfel dat voor medeplichtigheid opzet is vereist: louter het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf en het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van dit misdrijf, leveren medeplichtigheid op. Voorwaarde voor strafbare medeplichtigheid is dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op – in dit geval – het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2˚, Sr, maar tevens dat verdachtes opzet was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. Aldus uitdrukkelijk HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4845 en HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:949, NJ 2015/338, m.nt. Keijzer. Vgl. ook J. de Hullu, Materieel strafrecht, zevende druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 498: “[M]edeplichtigheid is op zichzelf een leeg begrip, het gaat altijd om medeplichtigheid tot of bij een bepaald misdrijf.”
In dit verband wordt wel van een dubbel opzetvereiste gesproken. Voor beide opzetverbanden is opzet in voorwaardelijke vorm voldoende.

HR: geen medeplichtigheid hennepteelt

Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, te weten het opzettelijk telen van hennep. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dit misdrijf (vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372).

2.4.Het Hof heeft geen nadere bewijsoverweging over het voor medeplichtigheid vereiste opzet opgenomen. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte “opzettelijk gelegenheid heeft verschaft” tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte in het korte tijdsverloop tussen de datum waarop de verdachte op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem onderverhuurde pand en het tijdstip waarop die hennepkwekerij door de politie is aangetroffen, contact heeft opgenomen met degene aan wie hij dat pand onderverhuurde, en het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de strekking van dat contact.

< Terug naar Meer informatie "medeplegen en medeplichtigheid"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden