Meer informatie "straffen bij hennepkwekerij" Archives - hennepadvocaat-hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/straffen/ Mon, 05 Sep 2016 19:33:37 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Lagere straf voor knippen hennep https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/lagere-straf-voor-knippen-hennep/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/lagere-straf-voor-knippen-hennep/#respond Mon, 05 Sep 2016 19:32:31 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1324 Voor het knippen van hennep gelden lagere straffen dan voor het telen van hennep of andere (directe) betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5790. Advocaat: lagere straf voor knippen hennep De advocaat heeft betoogd dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van hennepteelt niet […]

The post Lagere straf voor knippen hennep appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Voor het knippen van hennep gelden lagere straffen dan voor het telen van hennep of andere (directe) betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 juli 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5790.

Advocaat: lagere straf voor knippen hennep

De advocaat heeft betoogd dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van hennepteelt niet als uitgangspunt moeten worden genomen bij de strafoplegging in de onderhavige zaak, nu verdachte alleen hennepplanten heeft geknipt. Hennepteelt dient als een grotere inbreuk op de rechtsorde te worden beschouwd dan het enkel knippen van hennepplanten. Om dit standpunt te onderbouwen, heeft de raadsman gewezen op het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 7 december 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BO8122) en het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 april 2013 (ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ8332). In beide zaken is de verdachte veroordeeld ter zake van het knippen van hennepplanten. Het hof in Leeuwarden heeft aan de verdachte een geldboete van 1.000 euro opgelegd en de rechtbank Noord-Nederland veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 40 uur. Gelet daarop dient in de onderhavige zaak een lagere straf aan verdachte opgelegd te worden dan de politierechter heeft gedaan.

Gerechtshof: LOVS Oriëntatiepunten zien niet op incidenteel knippen hennep

Het gerechtshof volgt de advocaat in dit standpunt en overweegt dat de LOVS Oriëntatiepunten niet zien op het incidenteel knippen van hennep:

“Niet is gebleken dat verdachte enige zeggenschap heeft gehad over de in het pand aan de [adres] te Enschede aanwezige hennepkwekerij. Verdachte heeft geholpen met het knippen van de in deze kwekerij aanwezige hennepplanten en heeft daarmee een ondergeschikte rol gespeeld. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van hennepteelt zien niet op incidenteel knipwerk in een hennepkwekerij, maar op het telen van hennepplanten. Gelet hierop is het hof – met de raadsman – van oordeel dat deze oriëntatiepunten niet als maatgevend voor de strafoplegging in de onderhavige zaak moeten worden beschouwd. Het hof acht oplegging van een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis in dit geval een genoegzame bestraffing.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en in het bijzonder ook op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.”

The post Lagere straf voor knippen hennep appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/lagere-straf-voor-knippen-hennep/feed/ 0
Artikel 9a bij hennepkwekerij tbv coffeeshop – paradoxaal coffeeshopbeleid https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-9a-bij-hennepkwekerij-tbv-coffeeshop-paradoxaal-coffeeshopbeleid/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-9a-bij-hennepkwekerij-tbv-coffeeshop-paradoxaal-coffeeshopbeleid/#respond Fri, 10 Jun 2016 21:17:51 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1310 De door de verdachte gepleegde feiten (het telen van hennep in een hennepkwekerij) zijn gepleegd in het kader van de exploitatie van zijn coffeeshops te Haarlem en Tilburg. De aangetroffen softdrugs dienden ter bevoorrading van deze coffeeshops. Verdachte is eigenaar van deze coffeeshops en was dat ook ten tijde van het aantreffen van de drugs. Ter […]

The post Artikel 9a bij hennepkwekerij tbv coffeeshop – paradoxaal coffeeshopbeleid appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>

De door de verdachte gepleegde feiten (het telen van hennep in een hennepkwekerij) zijn gepleegd in het kader van de exploitatie van zijn coffeeshops te Haarlem en Tilburg. De aangetroffen softdrugs dienden ter bevoorrading van deze coffeeshops. Verdachte is eigenaar van deze coffeeshops en was dat ook ten tijde van het aantreffen van de drugs. Ter terechtzitting is door verdachte de gang van zaken rond de bevoorrading van de coffeeshops uiteengezet. Volgens de rechter is deugt het coffeeshopbeleid in Nederland niet. Om die reden komt  de rechter tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (rb Amsterdam, 3 februari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:441).

Zoals eerder in uitspraken van andere rechterlijke instanties in vergelijkbare zaken is overwogen, doet hier zich het merkwaardige en niet anders dan als paradoxaal aan te duiden feit voor dat de exploitatie van een coffeeshop die zich – blijkens het dossier en de ter terechtzitting overgelegde stukken – aan de zogenaamde AHOJ-G-criteria houdt, gedoogd wordt waar het de in die criteria genoemde handelingen dan wel het nalaten daarvan betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een – voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke, en daarmee de toegestane handelsvoorraad van 500 gram overschrijdende – voorraad en de aankoop van de verdovende middelen bij kwekers dan wel tussen- of groothandelaren onverminderd verboden zijn en even zoveel strafbare feiten opleveren.

Dat het door verdachte gepleegde feit het rechtstreekse uitvloeisel en tevens onlosmakelijke gevolg is van de exploitatie van de coffeeshops, terwijl het bij dat laatste om een in beginsel gedoogde activiteit gaat, speelt naar het oordeel van de politierechter een belangrijke rol bij de afdoening van deze zaak.

In de onderhavige zaak acht de politierechter in dit verband van belang dat verdachte met betrekking tot zijn coffeeshops –die staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel– een behoorlijke boekhouding voert en voerde en verantwoording aflegt aan de fiscus en jaarlijks grote bedragen aan belasting afdraagt. Voorts geldt dat er een goede verstandhouding bestaat met de gemeenten waarin de bedrijven van verdachte zijn gevestigd en dat er geen sprake is of is geweest van overlast. Kortom: de verdachte had en heeft zijn zaken goed op orde.

De politierechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de aangetroffen hoeveelheid redelijk was voor een normale bevoorrading van drie coffeeshops. Daarbij gaat de politierechter uit van een bruikbare handelsvoorraad van softdrugs, gelet op de onbetwiste toelichting ter terechtzitting door verdachte en zijn raadsman over de hoeveelheid middelen die niet als onbruikbaar afval kan worden beschouwd. Aan de hand van overgelegde producties stelt verdachte dat in de maand augustus 2015 in zijn drie coffeeshops gemiddeld ongeveer 45 kilogram softdrugs werd omgezet. Uitgaande van de gemeten hoeveelheden onder verdachte in beslag genomen drugs en rekening houdende met hetgeen verdachte en zijn raadsman met betrekking daartoe hebben gesteld, was de voorraad dus toereikend voor de exploitatie van de drie shops gedurende naar alle waarschijnlijkheid ongeveer een week.

Is deze voorraad nu zodanig groot is dat deze een naar verhouding met de dagomzet redelijke voorraad overstijgt? Duidelijk is aan de hand van zijdens verdachte overgelegde Notitie reguleren wietteelt d.d. 27 mei 2015 van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam, dat het gedogen van een grotere handelsvoorraad, het gedogen van een bepaalde toegestane voorraad op een stashplek buiten de coffeeshop, en het gedogen van het vervoer tussen de stashplek en de coffeeshop, wordt bepleit, alsmede dat de handelsvoorraad van de coffeeshop wordt bepaald op een hoeveelheid van ongeveer een week tot een maand.

De politierechter houdt hierbij rekening met het gegeven dat de coffeeshops van verdachte een uitgebreid assortiment aan softdrugs verkopen om een breed publiek te voorzien en hun ‘upscale’ karakter te behouden. De politierechter houdt rekening met deze zakelijke strategie achter de coffeeshops van verdachte. De voorraad die bij verdachte is aangetroffen was dan ook redelijk voor een normale bevoorrading van drie coffeeshops.

Aansluitend bij uitspraken van andere rechterlijke instanties, acht de politierechter het een kwestie voor de wetgever om deze achterdeurproblematiek te reguleren. Zolang het Openbaar Ministerie er voor kiest om, bij gebrek aan een dergelijke regulering, zaken waarin deze problematiek speelt voor te leggen aan de rechter, zal deze daar inhoudelijk op dienen te beslissen.

Nu de politierechter hiervoor heeft vastgesteld dat wat verdachte verweten wordt in feite neerkomt op het op economisch verantwoorde en voor de schatkist lucratieve wijze exploiteren van bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijven in de vorm van coffeeshops, is hij van oordeel dat met de constatering dat dit een strafbaar feit is en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. Aldus zal de politierechter, toepassing gevend aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

Zijdens het Openbaar Ministerie is ter zitting gesteld dat het regelmatig en standaard toepassen van artikel 9a in strijd is met de Nederlandse strafwetgeving en met internationale verplichtingen betreffende cannabis en dat het handhaving van de wet en opsporing van strafbare feiten ondermijnt. De strafrechter gaat bij toepassing van artikel9a op de stoel van de wetgever zitten, aldus de officier van justitie, en maakt van strafbaarstellingen een dode letter.

De politierechter overweegt te dien aanzien dat blijkens de tekst van het artikel 9a voor deze afdoening kan worden gekozen als de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.

Het toepassen van artikel 9a, een wetsartikel in het Wetboek van Strafrecht, kan als onderdeel van dat wetboek niet in strijd zijn met de strafwetgeving; het ìs strafwetgeving.

Op basis van het huidige gedoogbeleid is er thans wel een gedoogde afzetmarkt voor cannabis(producten), maar is de bevoorrading (transport en opslag) van de coffeeshops een illegale activiteit. Dat laatste wordt in het spraakgebruik aangeduid als ‘de achterdeur’. Door de verkoop te gedogen en tegelijk de achterdeur te verbieden ontstaat een situatie die niet alleen tweeslachtig is maar die tevens het ontstaan van een crimineel circuit bevordert en tot problemen leidt. De overheid stelt dan dat dit traject van de handel in handen is van georganiseerde criminaliteit maar gaat er aan voorbij deze situatie zelf gecreëerd te hebben en het voortbestaan ervan in de hand te werken.

De stelling dat het regelen van deze achterdeurproblematiek in strijd is met internationale verplichtingen betreffende cannabis, is meermalen bestreden door deskundigen, die beargumenteren dat er mogelijkheden zijn het gedogen van wietteelt te verantwoorden onder de internationale en EU-regelgeving. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam stellen in voornoemde Notitie dat Nederland in het Verdrag inzake de sluikhandel een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de prioritering van vervolging, hetgeen de mogelijkheid schept wietteelt te gedogen.

Een belangwekkend aspect daarbij is dat in andere Europese landen al sprake is van een dergelijke regulering. In de Verenigde Staten en Midden-Amerikaanse landen zijn activiteiten betreffende teelt, bezit en verkoop gereguleerd.

De stelling dat de (Nederlandse) strafrechter met toepassing van artikel 9a op de stoel van de (Nederlandse) wetgever gaat zitten is in dat licht bezien opmerkelijk; eerder geldt dat de wetgever de strafrechter te kijk zet als een instelling die geen oog heeft voor de realiteit, zoals bijvoorbeeld het gegeven dat bestuurders van diverse gemeenten zonder oponthoud wijzen op de wenselijkheid en de noodzaak van regulering.

In dat spanningsveld bevindt verdachte zich en het gegeven dat verdachtes bedrijven staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en belastingplichtig zijn en voor een aanzienlijk deel bijdragen aan de schatkist, leidt ertoe dat minst genomen de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, toepassing van artikel 9a wenselijk maakt.

The post Artikel 9a bij hennepkwekerij tbv coffeeshop – paradoxaal coffeeshopbeleid appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-9a-bij-hennepkwekerij-tbv-coffeeshop-paradoxaal-coffeeshopbeleid/feed/ 0
Medicinale toepassing cannabis https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/medicinale-toepassing-cannabis/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/medicinale-toepassing-cannabis/#respond Fri, 10 Jun 2016 21:04:34 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1308 In sommige zaken kan bij het telen van hennep en het bezit van hennepplanten in een hennepkwekerij met succes een beroep gedaan worden op overmacht in noodtoestand vanwege de medicinale toepassing van cannabis. Een overzicht van de succesvolle zaken zetten wij op een rijtje. Medicinale toepassing cannabis vanwege HIV-infectie Rechtbank Amsterdam, 10 februari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:529 Medicinale toepassing […]

The post Medicinale toepassing cannabis appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
In sommige zaken kan bij het telen van hennep en het bezit van hennepplanten in een hennepkwekerij met succes een beroep gedaan worden op overmacht in noodtoestand vanwege de medicinale toepassing van cannabis. Een overzicht van de succesvolle zaken zetten wij op een rijtje.

Medicinale toepassing cannabis vanwege HIV-infectie

Rechtbank Amsterdam, 10 februari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:529
Medicinale toepassing van cannabis. Art. 3 Opiumwet. Beroep op noodtoestand door HIV-geïnfecteerde patiënt. In dit geval is sprake van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het arrest, HR 16-09-2008 ECLI:NL:HR:2008:BC7938. Ook voor zowel zelf telen als voorhanden hebben cannabis.
Verdachte heeft in 1992 tijdens zijn werk als verpleegkundige bij een prikincident een HIV-infectie opgelopen. De inname van de HIV-medicijnen leidt tot misselijkheid en braken, wat alleen met bepaalde soorten cannabis kan worden beperkt. Na legalisering van medicinale cannabis is de teelt gegund aan de firma Bedrocan, maar de door deze firma geleverde (6) variëteiten zijn voor verdachte niet werkzaam. Verdachte heeft 5 gram per dag nodig en ziet zich genoodzaakt zelf een specifieke soort cannabis te telen die wel afdoende werkt. Gelet op de door verdachte aangedragen medische stukken is de rechtbank van oordeel dat hij voldoende heeft aangetoond dat er een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van medicinale cannabis. Verder heeft verdachte met stukken voldoende aangetoond dat er geen redelijk legaal alternatief is om aan de benodigde cannabis te komen. Verdachte ziet zich gesteld voor een conflict van belangen: naleving van de wet enerzijds en anderzijds het voorkomen van een levensbedreigende situatie, veroorzaakt door het niet kunnen binnenhouden van medicijnen als gevolg van misselijkheid en braken. Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad uit 2008 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie waarin verdachte in redelijkheid de keuze heeft kunnen maken om zelf de door hem benodigde cannabissoort te kweken. Er is mitsdien sprake van een uitzonderlijke situatie waarin het beroep op overmacht-noodtoestand als bedoeld in artikel 40 Wetboek van Strafrecht slaagt. Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten in dit geval niet strafbaar zijn.

 

The post Medicinale toepassing cannabis appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/medicinale-toepassing-cannabis/feed/ 0
Geen bewijs dat 326 gram henneptoppen afkomstig is van meer dan 5 hennepplanten https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/geen-bewijs-dat-326-gram-henneptoppen-afkomstig-is-van-meer-dan-5-hennepplanten/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/geen-bewijs-dat-326-gram-henneptoppen-afkomstig-is-van-meer-dan-5-hennepplanten/#respond Sun, 05 Jun 2016 21:08:16 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1301 Het gedoogbeleid van het OM houdt in dat bij maximaal 5 hennepplanten een verdachte niet zal worden vervolgd indien hij bij ontdekking wel direct afstand doet van deze hennepplanten. In een uitspraak van het gerechtshof Den haag, 18 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2647 ging het niet om 5 hennepplanten, maar om 326 gram henneptoppen die waren aangetroffen. De verdachte voerde […]

The post Geen bewijs dat 326 gram henneptoppen afkomstig is van meer dan 5 hennepplanten appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Het gedoogbeleid van het OM houdt in dat bij maximaal 5 hennepplanten een verdachte niet zal worden vervolgd indien hij bij ontdekking wel direct afstand doet van deze hennepplanten. In een uitspraak van het gerechtshof Den haag, 18 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2647 ging het niet om 5 hennepplanten, maar om 326 gram henneptoppen die waren aangetroffen. De verdachte voerde als verweer dat deze hoeveelheid afkomstig waren van 3 hennepplanten die van hem waren. Het hof volgde de verdachte in dit verweer en verklaarde het OM niet-ontvankelijk in de vervolging.

Verweer advocaat: 3 hennepplanten vallen binnen gedoogbeleid

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 maart 2009 verklaard dat de 326 gram henneptopjes afkomstig was van drie planten,die van hem waren.

Aanwijzing Opiumwet

De op het onderhavige geval toepasselijke Aanwijzing Opiumwet van 6 februari 2002, Stcrt. 2002, 46 (hierna: de Aanwijzing) dient blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad aldus te worden uitgelegd dat – behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het in beslag genomen plantenmateriaal – met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, LJN BO4015, NJ 2012/63).

Overwegingen hof: OM niet-ontvankelijk

Het procesdossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de bij de verdachte aangetroffen 326 gram aan henneptoppen afkomstig is van meer dan vijf hennepplanten. Nu het openbaar ministerie de verdachte in strijd met de Aanwijzing heeft vervolgd, zal het hof – overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman – het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de verdachte.

The post Geen bewijs dat 326 gram henneptoppen afkomstig is van meer dan 5 hennepplanten appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/geen-bewijs-dat-326-gram-henneptoppen-afkomstig-is-van-meer-dan-5-hennepplanten/feed/ 0
OM niet-ontvankelijk wegens te lang wachten met dagvaarding in zaak hennepkwekerij met 488 hennepplanten https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-te-lang-wachten-met-dagvaarding-zaak-hennepkwekerij-met-488-hennepplanten/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-te-lang-wachten-met-dagvaarding-zaak-hennepkwekerij-met-488-hennepplanten/#respond Tue, 01 Apr 2014 08:17:47 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1113 Op 10 januari 2010 werd er in de woning van de verdachte een hennepkwekerij ontdekt. Deze werd door de politie en de gemeente geruimd, en daarna bleef het stil. Er volgde nog wel een bestuursrechtelijke procedure om de kosten te verhalen, maar strafrechtelijk hoorde de verdachte niets meer van het Openbaar Ministerie, tot hij vier […]

The post OM niet-ontvankelijk wegens te lang wachten met dagvaarding in zaak hennepkwekerij met 488 hennepplanten appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Op 10 januari 2010 werd er in de woning van de verdachte een hennepkwekerij ontdekt. Deze werd door de politie en de gemeente geruimd, en daarna bleef het stil. Er volgde nog wel een bestuursrechtelijke procedure om de kosten te verhalen, maar strafrechtelijk hoorde de verdachte niets meer van het Openbaar Ministerie, tot hij vier jaar later plotseling een dagvaarding ontving. Dit vond de politierechter bij de rechtbank Noord-Holland toch echt te lang, en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging (Rb Noord0Holland, 30 januari 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:1128)

Verweer advocaat

De raadsman van verdachte heeft zich bij wijze van preliminair verweer op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en – zo begrijpt de rechtbank – wegens schending van de beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is op 27 januari 2010 in verzekering gesteld wegens onderhavig feiten. Blijkens het parketnummer dat eindigt op 12, is het dossier pas in 2012 ingeboekt. De verdediging heeft in de tussentijd vele malen (telefonisch) contact gezocht met het openbaar ministerie en gevraagd naar de stand van zaken. Telkens kreeg de verdediging te horen dat er – terwijl er was gezocht op naam, geboorteplaats, verblijfplaats van verdachte en het proces-verbaalnummer – geen zaak bestond tegen verdachte. Ook ten tijde van de bestuursrechtelijke procedure in het kader van de (mogelijke) uitkeringsfraude had het er alle schijn van dat het openbaar ministerie het onnodig vond om een vervolgingsprocedure tegen verdachte in te stellen.
Verdachte krijgt uiteindelijk – tot grote verbazing van de verdediging – begin januari 2014 een dagvaarding in huis. In de tussengelegen periode heeft de verdediging niet de mogelijkheid gehad om de nodige onderzoekswensen te uiten, aangezien er – zoals telkens weer mondeling werd medegedeeld – geen zaak was tegen verdachte en het aldus ook geen zin had om zich te stellen als raadsman. Dientengevolge heeft de verdediging niet de mogelijkheid gehad een deugdelijke verdediging voor te bereiden. Een schriftelijke mededeling van geen verdere vervolging bleek – zo werd aangegeven door het parket – niet mogelijk nu er geen zaak bestond tegen verdachte. Desgevraagd heeft de raadsman aangegeven dat een onderzoekswens in ieder geval was geweest het nader laten horen van de buren, die in het proces-dossier voorkomen als getuige.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van een zeer aanzienlijk tijdsverloop.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de hennepkwekrij op 27 januari 2010 is ontdekt, en de zaak pas op 30 januari 2014 op zitting staat, de redelijke termijn in onderhavige zaak ruim is overschreden. De rechtbank is zich ervan bewust dat in beginsel schending van de redelijke termijn slechts tot strafvermindering kan leiden.
Echter, in onderhavig geval gaat het niet enkel om overschrijding van de redelijke termijn, maar ook om het door het Openbaar Ministerie bij de verdachte opgewekt vertrouwen dat zij niet zou worden vervolgd.
De verdediging heeft, zo blijkt uit hetgeen de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht, keer op keer vanuit de zijde van het openbaar ministerie de mededeling gehad dat er geen zaak tegen verdachte bij het parket bekend was. De rechtbank overweegt dat deze door de verdachte geschetste gang van zaken ondersteund wordt door de vaststelling dat het dossier dat op 14 april 2010 bij het parket binnengekomen is, eerst in december 2012 bij het parket ingeboekt is. Dientengevolge was verdachte en met haar haar advocaat lange tijd in de veronderstelling dat de verdachte niet verder strafrechtelijk zou worden vervolgd, totdat zij op 8 januari 2014, dus vier jaar na het ontdekken van de hennepkwekerij door het uitbrengen van de dagvaarding op de hoogte werd gesteld dat zij toch vervolgd werd.
De rechtbank is van oordeel dat van de zijde van de verdediging niet meer inspanning in welke vorm dan ook verwacht kon worden, nu er kennelijk tot eind december 2012 bij het parket geen zaak tegen verdachte bekend was, en het onder die omstandigheid niet redelijk is om van de raadsman te verlangen dat hij een verzoek ex artikel 36 Wetboek van Strafvordering doet.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat het bovenomschreven tijdsverloop van vier jaar, in combinatie met de aan de raadsman meermalen verschafte inlichtingen dat er bij het parket geen zaak tegen verdachte liep, bij de verdachte een gerechtvaardigd vertrouwen hebben opgewekt dat zij niet zou worden vervolgd. Dit gerechtvaardigde vertrouwen en de evidente schending van de redelijke termijn vormen tezamen een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat hier slechts de sanctie past van niet ontvankelijk verklaring van de officier van justitie in de vervolging.

> Zie ook: “De Uitspraak: Hoe lang mag Justitie een zaak laten liggen voordat de rechter het beu wordt?”

The post OM niet-ontvankelijk wegens te lang wachten met dagvaarding in zaak hennepkwekerij met 488 hennepplanten appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-te-lang-wachten-met-dagvaarding-zaak-hennepkwekerij-met-488-hennepplanten/feed/ 0
Openbaar Ministerie is gebonden aan gedoogbeleid in Aanwijzing opiumwet https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/openbaar-ministerie-gebonden-aan-gedoogbeleid-aanwijzing-opiumwet/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/openbaar-ministerie-gebonden-aan-gedoogbeleid-aanwijzing-opiumwet/#respond Sat, 22 Feb 2014 21:41:45 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=928 Het Openbaar Ministerie is gebonden aan haar eigen richtlijnen. Dit volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, waarin de Hoge Raad overwoog dat de aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, 250) beschouwd moet worden als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO, aangezien deze regels bevat omtrent de beleidsuitgangspunten bij […]

The post Openbaar Ministerie is gebonden aan gedoogbeleid in Aanwijzing opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Het Openbaar Ministerie is gebonden aan haar eigen richtlijnen. Dit volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015, waarin de Hoge Raad overwoog dat de aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, 250) beschouwd moet worden als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO, aangezien deze regels bevat omtrent de beleidsuitgangspunten bij de opsporing en vervolging van Opiumwetdelicten, dat deze regels niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften maar het OM wel binden o.g.v. beginselen van een behoorlijke procesorde en lenen zich ertoe jegens betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast (vgl. HR LJN ZC8556), en dat de Aanwijzing aldus moet worden uitgelegd dat – behoudens door het OM te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal – teelt van niet meer dan vijf hennepplanten met een politiesepot wordt afgedaan, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten. Omdat het hof van voornoemde uitleg is uitgegaan en geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken, heeft het hof het OM terecht niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

De advocaat-generaal mr. Vegter beschreef in de conclusie bij dit arrest het gedoogbeleid en de gebondenheid van het OM daaraan als volgt:

“3.6. Het Nederlands drugsbeleid gaf en geeft nog steeds aanleiding tot veel discussie. Dat komt in deze zaak pregnant naar voren nu zelfs verschillende kamers van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (zie 3.16) tot een verschillende uitleg van de inhoud van het drugsbeleid van het Openbaar Ministerie komen voor zover het betreft de aanwezigheid van de van de planten afgescheiden hennep. Het uitgangspunt van het drugsbeleid is het onderscheid dat in de Opiumwet wordt gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en drugs met een geringer risico (softdrugs). Dat onderscheid is gemaakt met het oog op de gebruiksrisico’s van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen beide markten. De achterliggende gedachte hiervan is dat de cannabisgebruiker uit het veel hardere en criminele milieu van de harddrugsmarkt moet worden gehouden.(5) Praktisch komt dit beleid er op neer dat in het verband van het coffeeshopbeleid en de gebruikersruimten(6) sprake is van het gedogen van strafbare feiten. De grondslag van dit zogenoemde gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van handhaving moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang, namelijk de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde. Het gaat hier om een positieve beslissing niet op te sporen en te vervolgen, ongeacht de aanwezige capaciteit. In de Aanwijzing wordt voorts op andere genoemde punten een lage opsporingsprioriteit toegekend aan strafbare feiten, zoals aan het aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid drugs. De toekenning van een lage opsporingsprioriteit is in het algemeen gelegen in de relatieve ernst van de strafbare feiten afgezet tegen capacitaire overwegingen.(7)

Het is dus niet zo dat sommige overtredingen van de Opiumwet niet strafbaar zijn. Dat zijn ze wel. Maar bepaalde feiten worden gedoogd en andere hebben een lage opsporingsprioriteit.

3.7. Voorts wijs ik er op dat, zoals de steller van het middel terecht opmerkt, de Aanwijzing en de Richtlijn moeten worden beschouwd als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO. De Aanwijzing en de Richtlijn zijn op art. 130, vierde lid, RO gebaseerde algemene aanwijzingen betreffende de uitoefening van taken en bevoegdheden van het Openbaar Ministerie, welke zich ertoe lenen jegens derden als recht te worden toegepast. Ze bevatten immers door het College van procureurs-generaal vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regels omtrent de uitoefening van het beleid van het Openbaar Ministerie, die weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar die het Openbaar Ministerie wel op grond van beginselen van behoorlijke procesorde binden, en die zich naar hun inhoud en strekking ertoe lenen jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast. (8) Aan de Aanwijzing en de Richtlijn kunnen derden immers onder meer ontlenen of de door hen verrichtte handelingen met betrekking tot softdrugs daadwerkelijk vervolgd zullen worden of niet.(9) Handelen in strijd met beleidsregels kan tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leiden.(10) Dat neemt niet weg dat het Openbaar Ministerie gemotiveerd mag afwijken van in aanwijzingen en richtlijnen vastgelegde prioriteiten.(11)

3.8. Het Hof heeft in de onderhavige zaak onder meer de volgende feiten vastgesteld:

– in de tuin van de verdachte zijn in de volle grond vier hennepplanten alsmede de stronk van een vijfde hennepplant aangetroffen;

– de verdachte en haar medeverdachte hebben aanstonds afstand gedaan van de planten;

– in de woning van de verdachte werd een partij henneptoppen met een gewicht van 400 gram aangetroffen. Voorts werd in een vuilniszak die aan een knipapparaat was bevestigd een partij henneptoppen met een gewicht van 1780 gram aangetroffen.(12) Naar het oordeel van het Hof moet als vaststaand worden aangenomen dat de losse hennepproducten met een totaalgewicht van 2180 gram afkomstig zijn van de geknipte plant waarvan de stronk nog in de grond stond.

3.9. Het middel komt in de eerste plaats op tegen het oordeel van het Hof dat de teler dan wel de bezitter van niet meer dan vijf hennepplanten er op mag vertrouwen dat hij niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, ongeacht de hoeveelheid hennep die deze planten produceren. Dit oordeel vloeit volgens de steller van het middel niet voort uit de Aanwijzing en de Richtlijn en is derhalve onjuist, dan wel onbegrijpelijk. Dat de situatie waarin sprake is van een hoeveelheid van vijf planten (of minder) gelijk wordt behandeld als de situatie waarin sprake is van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, betekent volgens de steller dat – nu een geringe hoeveelheid een hoeveelheid tot en met vijf gram is – een teler alleen dan geen “beroeps- of bedrijfsmatige” teler is indien aannemelijk is dat die vijf planten niet meer produceren dan een geringe hoeveelheid hennep bestemd voor eigen gebruik.

3.10. De, hiervoor onder 3.4 en 3.5 uitgebreid weergegeven, Aanwijzing en Richtlijn houden in dat onderscheid wordt gemaakt tussen twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroep- of bedrijfsmatige teelt. Voor de bepaling of van beroeps- of bedrijfsmatig handelen sprake is en de mate daarvan, kan worden aangeknoopt bij een aantal indicatoren. Eén van die indicatoren is dat in ieder geval sprake moet zijn van een hoeveelheid van meer dan vijf planten. De Aanwijzing bevat voorts een aantal indicatoren om de mate van professionaliteit vast te stellen. Bij een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt aangenomen dat geen sprake is van beroep- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt net zo behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Van een geringe hoeveelheid is sprake bij een hoeveelheid tot en met vijf gram. In die gevallen volgt politiesepot met afstand.

3.11. Het Hof heeft de Aanwijzing en de Richtlijn aldus geïnterpreteerd dat voor het onderscheid tussen beroeps- of bedrijfsmatige teelt en geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt uitsluitend de hoeveelheid planten van belang is en dat deze beleidsregels geen verdere details bevatten betreffende bijvoorbeeld de maximaal toegestane omvang van de hennepplanten of de daarvan te verwachten oogst.(13) Die uitleg lijkt mij niet onjuist, en evenmin onbegrijpelijk. Dat geldt niet helemaal voor de uitleg die de steller van het middel geeft. Dat een niet beroeps- of bedrijfsmatige teler ineens omslaat naar een beroeps- en bedrijfsmatige teler als de vijf planten meer produceren dan een geringe hoeveelheid hennep bestemd voor eigen gebruik, vloeit niet voort uit de Aanwijzing en Richtlijn. Zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, stellen de Aanwijzing en de Richtlijn geen nadere eisen aan de vijf planten die gedoogd worden.

Daarbij is de uitleg van de steller van het middel (taalkundig) onbegrijpelijk. Dat de situatie waarin sprake is van een hoeveelheid van vijf planten (of minder) gelijk wordt behandeld als de situatie waarin sprake is van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, betekent slechts – zoals er dus letterlijk staat – dat die gevallen gelijk worden behandeld. Dat wil mijns inziens niet meer en niet minder zeggen dan dat kennelijk volgens het College van procureurs-generaal in beide gevallen sprake is van een gering feit dat kan worden afgedaan met een politiesepot. Het betekent niet dat beide situaties gelijk zijn. Het betekent ook niet dat de vijf planten niet meer dan een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, in de Aanwijzing gesteld op maximaal vijf gram, mogen opleveren. Dat staat er eenvoudigweg niet. Ik heb mij nog afgevraagd of het wel mogelijk is dat gedoeld wordt op vijf planten die samen een gewicht hebben van niet meer dan vijf gram. Indien vijf planten samen slechts een gewicht van vijf gram mogen hebben dan is het kennelijk niet toegestaan om planten van meer dan een gram te telen. Dat betekent dat slechts het voorhanden hebben van vijf (kleine) stekjes niet wordt vervolgd. Die uitleg kan ik niet in de Aanwijzing en Richtlijn lezen. Een dergelijke uitleg lijkt ook strijdig met de overige inhoud van de Aanwijzing. De Aanwijzing houdt immers in het hoofdstuk Opsporing en vervolging, paragraaf 2.2.1, in dat weliswaar ook bij telen de hoeveelheid plantmateriaal van belang is bij de afwegingen rond opsporing en vervolging, maar dat het in de rede ligt bij het telen van planten een toegespitste regeling te hanteren, omdat levend plantmateriaal al snel de gewichtsgrens van vijf gram zal overtreffen. Dat kan mijns inziens bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat die gewichtsgrens van vijf gram niet onverkort geldt bij levend plantenmateriaal. Dat zal dan ook de reden zijn geweest dat bij levend plantmateriaal de grens is gesteld bij vijf planten. Er is dus in het licht hiervan reeds van uitgegaan dat het gewicht van één plant meer dan vijf gram kan zijn.

3.12. Het middel klaagt in de tweede plaats over het oordeel van het Hof dat ook niet strafrechtelijk mag worden opgetreden tegen het aanwezig hebben van die hennepproducten, indien en voor zover die hennepproducten van die vijf hennepplanten zijn afgescheiden. Ook dit oordeel vloeit niet voort uit de genoemde Aanwijzing en Richtlijn en is derhalve onjuist, althans onbegrijpelijk. Noch de Aanwijzing noch enige andere rechtsregel verzet zich tegen een afzonderlijke strafvervolging terzake het hebben van losse, van niet meer dan vijf hennepplanten afgescheiden, hennepproducten, indien deze de gewichtsgrens van vijf gram ruimschoots overtreffen, aldus de steller van het middel.

3.13. Het Hof heeft zoals gezegd vastgesteld dat bij de verdachte (reeds geoogste) hennep met een totaalgewicht van 2180 gram is aangetroffen. Het Hof heeft geoordeeld dat als vaststaand moet worden aangenomen dat deze hennep afkomstig is van een plant waarvan de stronk nog in de grond stond. Het totaalgewicht behoeft wel enige nuancering. In de eerste plaats betreft het volgens het Hof al het inbeslaggenomen materiaal, dus ook het knipafval. In de tweede plaats gaat het, voor zover het de daadwerkelijke henneptoppen betreft, om de zogenoemde “natte oogst”. Deze toppen moeten nog gedroogd worden. De uiteindelijke hoeveelheid hennep die geschikt is om te worden gerookt, zal mitsdien kleiner zijn dan 2180 gram.(14)

3.14. Zoals ik bij de bespreking van de eerste klacht al uit een heb gezet, wordt volgens de Aanwijzing in geval van teelt van niet meer dan vijf planten aangenomen dat geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Bij ontdekking volgt een politiesepot met afstand. Indien de verdachte volwassen is, heeft de niet bedrijfsmatige teelt van een dergelijke geringe hoeveelheid voor eigen gebruik geen prioriteit. Ten aanzien van het bezit van hennepprodukten houdt de Aanwijzing in dat tot en met vijf gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, eveneens een politiesepot wordt toegepast. Wat betreft hoeveelheden tussen de vijf en de dertig gram geldt dat geen gerichte opsporing plaatsvindt, maar dat bij ontdekking wel een strafrechtelijke reactie volgt.(15) De Aanwijzing noch de Richtlijn bevat regels over hoe om te gaan met de opbrengst van de vijf planten.

3.15. Als ik de cassatieprocedure even buiten beschouwing laat, zijn er twee manieren om de opbrengst van de vijf planten te benaderen. Omdat Aanwijzing en Richtlijn geen specifieke regeling bevatten voor de opbrengst van vijf planten kan worden geredeneerd dat voor de opbrengst van de planten geldt wat voor de planten zelf geldt. Daartegenover staat dat juist uit het ontbreken van en specifieke regeling wordt afgeleid dat er geen grondslag is voor het niet vervolgen van het aanwezig hebben van de opbrengst van de planten.

De eerste manier is die van het Hof. Een burger die er op mag vertrouwen dat de overheid niet strafrechtelijk optreedt tegen het bezit van niet meer dan vijf hennepplanten, mag er in redelijkheid ook op vertrouwen dat niet strafrechtelijk wordt opgetreden tegen het bezit van het van deze planten afgescheiden hennepproduct. Hoewel het niet met zoveel woorden in de Aanwijzing noch de Richtlijn staat, lijkt het niet aannemelijk dat het College van procureurs-generaal heeft bedoeld dat slechts tegen het telen en/of aanwezig hebben van maximaal vijf planten niet strafrechtelijk zal worden opgetreden en dat dat niet geldt voor de oogst van die planten indien die oogst de vijf gram te boven gaat. Indien er van uit wordt gegaan dat mensen hennepplanten over het algemeen niet voor de sier in hun tuin (of woning) hebben staan, valt niet in te zien waarom er anders beleid op dit punt is. Daarbij lijkt de grens van vijf gram in dergelijke gevallen niet hanteerbaar. Zoals ook in de Aanwijzing wordt opgemerkt, zal levend plantenmateriaal al snel de gewichtsgrens van vijf gram overtreffen. Daarom is de grens wat betreft de teelt gesteld bij vijf planten. Het vergelijken van vijf gram levend plantenmateriaal met vijf gram hennep afkomstig uit een coffeeshop is overigens het vergelijken van appels met peren. De vijf gram hennep uit de coffeeshop bestaat, naar men mag aannemen, uit gedroogde toppen en is geschikt om gerookt te worden. Wat de (onbewerkte) vijf gram levend plantenmateriaal is dat zeer de vraag. Moeilijk in te zien valt waarom er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de niet geoogste hennepplant en de geoogste hennepplant. Is het wel redelijk dat een burger die in de juiste veronderstelling verkeert dat hij vijf hennepplanten mag houden zich aan het risico van strafvervolging blootstelt indien hij de hennep oogst? Een vraag van geheel andere orde is of het wenselijk is een bovengrens te stellen aan de omvang en het gewicht van gedoogde hennepplanten en daarmee dus ook aan de opbrengst van de hennepplant. Nu een dergelijke grens tot op heden ontbreekt, is de lijn van het Hof niet zonder meer onbegrijpelijk.

3.16. De tweede benadering leidt tot een tegenovergesteld resultaat. Het telen en/of aanwezig hebben van hennep is een overtreding van de Opiumwet, dus een strafbaar feit. De Aanwijzing en Richtlijn maken daar wat bepaalde feiten betreft een uitzondering op. Het ligt in de rede om die uitzonderingen niet ruim uit te leggen. De Aanwijzing en Richtlijn kunnen mitsdien zo uitgelegd worden dat daarin niet is voorgeschreven dat het opzettelijk aanwezig hebben van ruim twee kilogram gedroogde delen van hennepplanten, verkregen door het zelf kweken of telen van die planten, in beginsel moet worden afgedaan met een politiesepot als afstand van de aangetroffen hennep wordt gedaan.(16)

Een dergelijke redenering wordt gevolgd in een arrest van het Hof Den Bosch van 5 juli 2010, LJN: BN1460 (in een andere samenstelling dan bij de hier bestreden uitspraak).(17) Het betreft daar overigens een geval waarin zes planten waren aangetroffen en de noodzaak van een oordeel van het Hof over de implicaties van de getalsmatige grens van vijf planten was er dus niet. Desondanks voelde het Hof kennelijk behoefte zich over dit punt uit te laten. Ik citeer: “Anders dan dit hof in eerdere uitspraken heeft geoordeeld (waaronder de uitspraak van dit hof van 17 december 2008, LJN: BG7141) is het hof van oordeel dat op basis van het voorgaande moet worden aangenomen dat de Aanwijzing niet slechts een getalsmatige limiet stelt aan de hoeveelheid hennepplanten die in beginsel zonder het risico van strafvervolging geteeld mag worden, maar dat daarbij factoren als de omvang van de hennepplanten en de (te verwachten) oogst eveneens in de overwegingen dienen te worden betrokken. Het hof begrijpt de strekking van de richtlijn aldus dat bij het aantreffen van vijf hennepplanten of minder geen strafrechtelijke reactie volgt, maar dat daaronder niet is begrepen de situatie waarbij de opbrengst van de planten de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik (ruimschoots) overstijgt. In een zodanig geval kan de verdachte aan de Richtlijn niet de redelijke verwachting ontlenen dat hij niet zal worden vervolgd voor het telen of het bezit van vijf of minder hennepplanten.”

Voor de duidelijkheid merk ik nog op dat de beslissing waarvan het Hof afstand neemt (LJN: BG7141) het hier in cassatie aan de orde zijnde arrest is.

In de beslissing van 5 juli 2010 legt het Hof de grens bij de situatie waarbij de opbrengst van de planten de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik (ruimschoots) overstijgt. Die grens is in het licht van Aanwijzing en Richtlijn niet erg helder. Kennelijk wordt gedoeld op de normale gebruikershoeveelheid van vijf gram. Stel dat van een plant met het niet erg opzienbarende gewicht van 250 gram 45 gram henneptoppen worden geoogst. Stel voorts dat het droge gewicht van die toppen 20 gram is. Volgens de benadering van het Hof op 5 juli 2010 overstijgt dat (ruimschoots) de grens van 5 gram. Dat betekent mijns inziens dat ook het oogsten van een niet grote hennepplant buiten het bereik van strafvervolging valt. En daarbij concentreer ik mij dan op de gedroogde henneptoppen. Immers alle delen van de plant bevatten hennep en de consequentie van de redenering van het Hof zou dus moeten zijn dat het slechts geoorloofd is om vijf planten met een gewicht van een gram aanwezig te hebben Ook hieruit lijkt mij te volgen dat een relatie tussen de vijf planten ter zake waarvan in beginsel geen strafvervolging zal worden ingesteld en de gebruikershoeveelheid van vijf gram niet erg voor de hand ligt.

3.17. In cassatie wordt de bestreden uitspraak tot op zekere hoogte echter slechts beperkt getoetst. Het gaat er om of het oordeel van de rechter wiens uitspraak wordt bestreden onjuist en/of onbegrijpelijk is. Hoewel er wat voor de tweede benadering valt te zeggen, is de benadering van het Hof in de onderhavige zaak naar mijn mening niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk. Wegens het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel, kan de Aanwijzing aldus worden uitgelegd dat wat betreft de opbrengst van vijf planten hetzelfde geldt als voor het telen van die vijf planten. Als het telen van vijf planten bij afstand wordt afgedaan met een sepot, geldt dat dus ook voor de opbrengst van die teelt. Of dat (crimineel politiek gezien) een wenselijke interpretatie van de Aanwijzing is, moet in het kader van de cassatieprocedure in het midden blijven. Onjuist of zonder meer onbegrijpelijk is het in ieder geval niet. Dat oordeel hangt volledig samen met de wijze waarop Aanwijzing en Richtlijn zijn ingericht. De ruimte die geboden wordt, is door het Hof niet zonder meer ongebruikelijk gebezigd. Het staat het OM uiteraard vrij een weg in te slaan die leidt naar een wijziging van Aanwijzing en Richtlijn.”

The post Openbaar Ministerie is gebonden aan gedoogbeleid in Aanwijzing opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/openbaar-ministerie-gebonden-aan-gedoogbeleid-aanwijzing-opiumwet/feed/ 0
Hennepkwekerij in de uitoefening van beroep of bedrijf; indicatoren https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/834/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/834/#respond Thu, 20 Feb 2014 22:19:14 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=834 Wanneer door de rechter wordt vastgesteld dat de hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft dit tot gevolg dat er een hogere straf aan de verdachte kan worden opgelegd. “In de uitoefening van een beroep of bedrijf” is in zoverre een strafmaat verhogende omstandigheid als bedoeld in artikel 11 lid […]

The post Hennepkwekerij in de uitoefening van beroep of bedrijf; indicatoren appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Wanneer door de rechter wordt vastgesteld dat de hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft dit tot gevolg dat er een hogere straf aan de verdachte kan worden opgelegd. “In de uitoefening van een beroep of bedrijf” is in zoverre een strafmaat verhogende omstandigheid als bedoeld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. De vraag of er sprake is van een uitoefening van een beroep of bedrijf wordt beantwoord aan de hand van bepaalde indicatoren.

Deze indicatoren komen in de volgende uitspraken terug:

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 8 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3138

In deze zaak is aan de orde of de – door de verdachte erkende – hennepteelt plaatsvond op een beroeps- of bedrijfsmatige wijze.

De rechtbank heeft vrijgesproken van dit ten laste gelegde bestanddeel. Tegen dit vonnis is enkel de officier van justitie in hoger beroep gekomen, omdat deze zich niet kan verenigen met deze vrijspraak.

Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van hennepteelt “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet overweegt het hof het volgende.

De genoemde bepaling is in de Opiumwet opgenomen door de Wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt (Stb. 1999, 168; kamerstukken 22 325), in werking getreden 21 april 1999.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wet geen definitie bevat van het begrip ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ omdat de wetgever de invulling ervan heeft willen overlaten aan de rechtspraak. Immers “[d]it biedt de gelegenheid om in voorkomende gevallen alle feiten en omstandigheden mee te wegen. Zeker wanneer het gaat om illegale activiteiten, zoals de professionele hennepteelt waarbij innovatie een grote rol speelt, is het niet verstandig te trachten de te hanteren criteria wettelijk vast te leggen.” (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 325, nr. 6, blz. 6).

De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 325, nr. 3, blz. 1-3) stelt onder meer het volgende:

“(…) De illegale teelt van hennep (cannabis) heeft zich in Nederland zodanig ontwikkeld dat Nederlandse hennepvariëteiten onder een eigen naam bekend staan: de nederwiet. Met nederwietteelt wordt in het algemeen het gehele illegale productieproces aangeduid vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct. Daarbij gaan de gedachten primair uit naar een teelt van enige omvang, welke mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico’s een professioneel karakter heeft. Dat er in Nederland sprake is van illegale teelt van een aanzienlijke omvang blijkt onder andere uit het feit dat in 1994 en 1995 meer dan 550 000 hennepplanten in beslag zijn genomen, waarbij het in 1995 per illegale kwekerij om ongeveer 1400 planten ging. Het professionele karakter van de kwekerijen blijkt behalve uit het aantal planten, uit de omstandigheden waaronder deze worden gekweekt. Bij voorkeur in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering, etc. Met andere woorden, het laten groeien van hennep gebeurt met veel kennis van zaken, op technologisch zeer hoog niveau en onder het voortdurend ontwikkelen van nieuwe, betere methoden met als doel een zo groot mogelijke opbrengst. Ook de illegale afzet van het geoogste product wordt met de nodige zorg omgeven, omdat anders alle voorgaande investeringen en inspanningen die rechtstreeks met de productie ervan samenhangen, voor niets zouden zijn geweest.

(…)

Uit de in de afgelopen jaren behandelde strafzaken blijkt dat de illegale cannabishandel door een grote mate van professionaliteit wordt gekenmerkt en dat het daarbij gaat om een combinatie van gedragingen, variërend van invoer, vervoer en verkoop in Nederland tot doorvoer of uitvoer naar het buitenland.

(…)

Wij stellen voor het telen van hennep expliciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor de verboden gedraging fors te verhogen, voor zover deze plaatsvindt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Gelet op het hierboven geschetste beeld van de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor niet alleen de strafmaat voor de professionele hennepteelt te verhogen, maar ook de strafmaat voor het beroeps- of bedrijfsmatige bereiden, verwerken, verkopen en afleveren van hennepplanten. Daardoor wordt het mogelijk doeltreffend op te treden tegen de professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daar doorgaans onlosmakelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging van de strafmaat voor het kweken van hennepplanten, kan niet worden volstaan. Een effectieve aanpak van de grootschalige hennepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat voor de daarbij behorende gedragingen, voor zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden verricht, zoals het verwerken, verkopen en afleveren van deze planten, eveneens wordt verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien dan zouden criminelen die zich hiermee bezig houden, het telen van hennep kunnen overlaten aan stromannen, zodat de strafmaatverhoging niet op hen van toepassing is.

(…)

De voorgestelde verhoging van de strafmaat voor de grootschalige hennepteelt achten wij gerechtvaardigd, gelet op het professionele en lucratieve karakter van deze teelt en om te voorkomen dat nederwiet een exportproduct wordt. De verhoging van de strafmaat heeft tot gevolg dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt voor dit delict en de daaraan gekoppelde dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld de huiszoeking ter inbeslagneming en de telefoontap. Deze dwangmiddelen maken een effectief optreden tegen de grootschalige hennepteelt mogelijk.

(…)

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 11

Het voorgestelde derde lid bevat ten opzichte van het bestaande tweede lid van artikel 11 een gekwalificeerde strafbaarstelling, voor zover het gaat om de verboden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder B, inclusief het nieuw op te nemen «telen». Het strafverhogende element vormt het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de overtreding van deze verboden. Voor dit criterium is gekozen, omdat uit de professionaliteit voortvloeit dat de hoeveelheden verdovende middelen of psychotrope stoffen die erbij zijn betrokken, niet gering zijn. Dit is tevens de reden waarom het bestaande vierde lid, houdende het 30-gramcriterium, niet van toepassing is verklaard.”

In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 6, blz. 1) wordt opgemerkt:

“(…) Mede gelet op het feit dat een aantal vragen betrekking heeft op de effectiviteit van de voorgestelde wetswijziging, achten wij het van belang erop te wijzen dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel vormt van het reeds ingezette proces van intensivering van de bestrijding van de professionele illegale teelt van hennep en handel in cannabis. Zo zijn mede naar aanleiding van de nota «Het Nederlands drugbeleid Continuïteit en verandering» (hierna te noemen: de drugnota) de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet aangepast (Stcrt. 27 september 1996, 187; voortaan te noemen: de OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen betreft de expliciete aandacht voor de illegale hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als overtreding van het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod van het aanwezig hebben. Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid. (…)”

Uit de vorenstaande passages uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de onderhavige wetswijziging mede heeft beoogd intensiever te kunnen optreden tegen de professionele illegale teelt van hennep. Als criteria voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt (“indicatoren”) worden genoemd: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico ‘s, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering.

De – door het Openbaar Ministerie positief, maar door de verdediging en de rechtbank negatief beantwoorde – vraag of in de onderhavige zaak sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, wordt door het hof als volgt beantwoord.

Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met het oogmerk van het behalen van winst. Hij was recentelijk ontslagen en had bovendien een schuld bij de bank. Verdachte wilde met de winst zijn schuld afbetalen. Hij heeft naar eigen zeggen per keer anderhalve vuilniszak vol hennep geoogst en hij verkocht zo’n zak voor EUR 3.500,00. Hij heeft verklaard dat hij voor in totaal EUR 10.500,00 wiet heeft verkocht, hetgeen betekent dat hij drie keer heeft geoogst in een periode van bijna 10 maanden. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij na de verkoop van de eerste oogst zijn investering in de kwekerij nog niet had terugverdiend.

Verdachte heeft geld geïnvesteerd in de kwekerij. Hij heeft alle benodigde spullen gekocht en hij heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen. Hij heeft de planten water gegeven en hij heeft ze geoogst.

In de kwekerij was, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2010, kunstlicht aanwezig met tijdschakelaars voor de plantengroei. De planten stonden in een afgeschermde ruimte in de garage. Er was isolatie voor daglicht en/of apparatuur aanwezig en er was afzuiging van lucht en geur naar buiten en een thermostaat voor temperatuurregeling aanwezig.

Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop van de geoogste hennep, dat hij meerdere keren heeft geteeld, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (159 planten zoals aangetroffen door de politie), en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning .

Gelet op de in de wetsgeschiedenis genoemde indicatoren is het hof anders dan de rechtbank en met het openbaar ministerie van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 17 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1445

In deze zaak is in het bijzonder aan de orde de vraag of de hennepteelt plaatsvond op een beroeps- of bedrijfsmatige wijze. Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van hennepteelt “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet overweegt het hof het volgende.

Uit de wetsgeschiedenis (aangehaald in het door dit hof op 8 februari 2012 gewezen arrest, gepubliceerd onder LJN-nummer BV3138) blijkt dat als criteria voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt (“indicatoren”) worden genoemd: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt, mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico‘s, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering.

De – door het openbaar ministerie positief, maar door de verdediging en de rechtbank negatief beantwoorde – vraag of in de onderhavige zaak sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, wordt door het hof als volgt beantwoord.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met als oogmerk het behalen van winst. Hij had uit een eerdere onderneming schulden bij onder meer de Belastingdienst en een pensioenfonds. De verdachte heeft verklaard dat hij circa € 25.000,– beoogde te verdienen met de hennepteelt, teneinde zijn schulden te kunnen aflossen.
Verdachte heeft geld geïnvesteerd in de kwekerij. Hij heeft daartoe circa € 14.000,– geleend van zijn vader, heeft alle benodigde spullen gekocht en hij heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen.
De planten stonden in de woonkamer van de door de verdachte gehuurde flatwoning. Er was isolatie voor daglicht aanwezig, kunstlicht met tijdschakelaars, afzuiging van lucht en geur naar buiten, een thermostaat voor temperatuurregeling en centraal geregelde bevloeiing aanwezig (proces-verbaal van bevindingen, p. 24 van het dossier van voorbereidend onderzoek met doorlopende bladzijdenummering).
Vastgesteld wordt dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de kennelijke bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren zou kunnen worden geoogst ten behoeve van de verkoop van hennep, dat de capaciteit van de kwekerij groot was (aangetroffen door de politie zijn 514 kweekbakken met potgrond en restanten van hennepplanten; proces-verbaal van bevindingen, p. 17), en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en dat dit proces in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, o.a. voorschakelapparaten, dompelpompen, inbouwventilatoren, temperatuurventilatieregelaars, 40 lampenkappen en koolstoffilters (proces-verbaal van bevindingen, p. 15) kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
De aangetroffen kwekerij kan derhalve als professioneel ingericht worden gekwalificeerd, en gelet op de aard en inrichting niet anders worden beoordeeld dan als bestemd voor meerdere kweken en evident gericht op het genereren van een grote omzet.
Gelet op de in de wetsgeschiedenis genoemde indicatoren is het hof, anders dan de rechtbank en de verdediging maar met het openbaar ministerie, van oordeel dat het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daaraan doet niet af dat de kwekerij reeds na de eerste oogst door de politie is ontdekt en ontmanteld.

Gerechtshof Amsterdam, 27 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4741

Voor de vaststelling of de verdachte handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf zal in ieder geval vast moeten komen te staan dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst. Dat een kwekerij op gedegen of zelfs professionele wijze is ingericht kan daarbij een indicatie zijn, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn. Daarnaast kan ook de hoeveelheid gekweekte hennepplanten een aanwijzing vormen voor een beroep- of bedrijfsmatige teelt.

In de onderhavige hennepkwekerij zijn 288 hennepplanten aangetroffen. Deze hoeveelheid planten is aan te merken als een ‘grote’ hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid, Opiumwet, doch is niettemin daarmee nog niet een kwekerij van een zodanige omvang dat het niet anders kan zijn dan dat deze het resultaat moet zijn van een ondernemingsgewijze opzet. Ten aanzien van de professionaliteit van de kwekerij is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van kweektenten, assimilatielampen, automatische bevloeiing alsmede isolatiemateriaal. Enige mate van professionaliteit kan aan de opzet van de kwekerij dan ook niet ontzegd worden. Anderzijds was de kwekerij ingericht in de door de verdachte bewoonde woning. Omtrent inbedding van de hennepkwekerij in een wijder verband van gerichte investering en productafzet is niets komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat de kwekerij enige oogst heeft opgeleverd.

Vorenbeschreven omstandigheden in aanmerking genomen, is niet gebleken dat door de verdachte hennep werd gekweekt in de uitoefening van en beroep of bedrijf in de zin van artikel 11, derde lid, Opiumwet, zodat de verdachte van dit onderdeel van het hem ten laste zal worden vrijgesproken

The post Hennepkwekerij in de uitoefening van beroep of bedrijf; indicatoren appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/834/feed/ 0
Gedoogbeleid tot 5 hennepplanten; ook bij hoeveelheid van meer dan 30 gram https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gedoogbeleid-tot-5-hennepplanten-ook-bij-hoeveelheid-van-meer-dan-30-gram/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gedoogbeleid-tot-5-hennepplanten-ook-bij-hoeveelheid-van-meer-dan-30-gram/#respond Tue, 18 Feb 2014 23:13:21 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=809 In 2 gevallen zal het Openbaar Ministerie niet vervolgen: 1. Indien de verdachte niet meer dan 5 hennepplanten in bezit heeft gehad, en 2. Indien de verdachte niet meer dan 30 gram hennep aanwezig heeft gehad, In beide gevallen geldt de bijkomende voorwaarde dat de verdachte afstand doet van de hennep(planten) na ontdekking. Maar wat […]

The post Gedoogbeleid tot 5 hennepplanten; ook bij hoeveelheid van meer dan 30 gram appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
In 2 gevallen zal het Openbaar Ministerie niet vervolgen:

1. Indien de verdachte niet meer dan 5 hennepplanten in bezit heeft gehad, en
2. Indien de verdachte niet meer dan 30 gram hennep aanwezig heeft gehad,
In beide gevallen geldt de bijkomende voorwaarde dat de verdachte afstand doet van de hennep(planten) na ontdekking.

Maar wat nu als er in de woning 5 planten worden aangetroffen, maar ook 326 gram hennep, die mogelijk van die 5 planten afkomstig kunnen zijn. Ook in dat geval mag het OM niet vervolgen, zoals ook volgt uit HR 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9183.

Het hof had in deze zaak de verdachte wel veroordeeld, maar de Hoge Raad casseerde, en overwoog daarbij:

“De Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat – behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal – met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, LJN BO4015, NJ 2012/63).

2.6. In zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 4 tenlastegelegde feit kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte, nu in de woning van de verdachte een hoeveelheid van 326 gram – en derhalve meer dan 30 gram- aan henneptoppen is aangetroffen. Daarin ligt besloten ’s Hofs oordeel dat in dat verband niet ter zake doet de in het verweer aangevoerde omstandigheid dat de verdachte “niet op bedrijfsmatige wijze hennep heeft geteeld en slechts vijf hennepplanten aanwezig heeft gehad in zijn woning”. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is weergegeven en in aanmerking genomen de onder 2.2.3 sub a en b weergegeven bewijsmiddelen waaruit het Hof niet heeft kunnen afleiden dat de aangetroffen hoeveelheid henneptoppen afkomstig was van meer dan vijf hennepplanten, getuigt ’s Hofs verwerping van genoemd verweer van een onjuiste rechtsopvatting.”

De Hoge Raad volgde hierbij de A-G mr. Vegter die in zijn conclusie dieper op de materie inging:

5. De aanvulling met bewijsmiddelen bevat twee bewijsmiddelen: 1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd, inhoudende: “U vraagt mij hoe het zit met feit 4, de 326 gram henneptopjes. Dat klopt, dat waren drie plantjes, die zijn van mij.” Het tweede bewijsmiddel houdt in, voor zover hier van belang, dat er een hennepkwekerij is aangetroffen en het daadwerkelijk gaat om een hoeveelheid van 326 gram. Bij deze bewijsconstructie moet er dus van worden uitgegaan dat de aangetroffen 326 gram hennep afkomstig was van drie planten.

6. In het arrest van 26 april 2011, LJN BO4015, NJ 2012/63 m.nt. B. Keulen overwoog de Hoge Raad onder meer:

“2.6. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat regels die zijn vervat in voormelde Aanwijzing, moeten worden beschouwd als recht in de zin van art. 79 RO. De Aanwijzing bevat immers regels omtrent de beleidsuitgangspunten bij de opsporing en vervolging van Opiumwetdelicten. Deze op de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie betrekking hebbende en behoorlijk bekend gemaakte regels kunnen weliswaar niet gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar binden wel het openbaar ministerie op grond van beginselen van een behoorlijke procesorde en lenen zich naar hun aard en strekking ertoe jegens de betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast (vgl. HR 19 juni 1990, LJN ZC8556, NJ 1991/119).

2.7. De Aanwijzing dient aldus te worden uitgelegd dat – behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal – met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten.”

7. In de kern oordeelt het Hof dat van afwijking van de richtlijn geen sprake is nu het 326 gram hennep betrof en ligt in dat oordeel besloten dat het er niet toe doet dat die 326 gram afkomstig is van 5 (of minder) planten. Die vijf planten waren immers het uitgangspunt van het verweer en het Hof is er blijkens de bewijsmiddelen ook vanuit gegaan dat er niet meer dan vijf planten zijn aangetroffen. Met de richtlijn doelt het Hof kennelijk op de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2000, 250), gewijzigd bij Aanwijzing Opiumwet van 6 februari 2002, Stcrt. 2002, 46, zoals deze gold ten tijde van de bewezenverklaarde pleegdatum van het delict (28 oktober 2008). Gelet op de onder 6 hierboven geciteerde overweging 2.7 van de Hoge Raad is het oordeel van het Hof niet juist en treft het eerste middel derhalve doel.”

The post Gedoogbeleid tot 5 hennepplanten; ook bij hoeveelheid van meer dan 30 gram appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gedoogbeleid-tot-5-hennepplanten-ook-bij-hoeveelheid-van-meer-dan-30-gram/feed/ 0
Dagvaarden niet toegestaan bij bezit hennep minder dan 1000 gram https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/dagvaarden-niet-toegestaan-bij-bezit-hennep-minder-dan-1000-gram/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/dagvaarden-niet-toegestaan-bij-bezit-hennep-minder-dan-1000-gram/#respond Tue, 11 Feb 2014 23:38:15 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=606 Wat veel mensen niet weten is dat de officier van justitie een verdachte in beginsel niet mag dagvaarden bij een bezit van minder dan 1000 gram hennep. In die zaken mag de officier van justitie wel op een andere manier bestraffen, zoals via een strafbeschikking. U kunt dan een boete of – na een hoorzitting […]

The post Dagvaarden niet toegestaan bij bezit hennep minder dan 1000 gram appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Wat veel mensen niet weten is dat de officier van justitie een verdachte in beginsel niet mag dagvaarden bij een bezit van minder dan 1000 gram hennep. In die zaken mag de officier van justitie wel op een andere manier bestraffen, zoals via een strafbeschikking. U kunt dan een boete of – na een hoorzitting – een werkstraf.

Richtlijn: dagvaarden pas vanaf 1000 gram

Dit volgt uit de richtlijn “aanwezig hebben van softdrugs”., waarvan een gedeelte hieronder is te zien. Zoals u zelf kunt zien staat er vanaf schijf 3 (vanaf 1000 gram (DV). Vanaf die hoeveelheid mag pas gedagvaard worden.

Basisfactoren
Gewicht aan softdrugs overige softdrugsdelicten
Schijf 1: het gedeelte tussen 30 en 500 gram 1/2 x 0,082 punten per gram
Schijf 2: het gedeelte tussen 500 en 1000 gram 1/2 x 0,109 punten per gram
Schijf 3: het gedeelte tussen 1000 gram en 5 kg 1/2 x 0,031 punten per gram (DV)
Schijf 4: het gedeelte tussen 5 en 25 kg 1/2 x 0,012 punten per gram (DV)
Schijf 5: het gedeelte boven 25 kg 1/2 x 0,004 punten per gram (DV)

 OM niet-ontvankelijk bij dagvaarden

Wanneer de officier van justitie een verdachte toch dagvaardt voor het bezit van een hoeveelheid van minder dan 1000 gram, zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden in de vervolging. Dit is ook nog eens bevestigd door de rechtbank Amsterdam. van 28 november 2013,  ECLI:NL:RBAMS:2013:7872. De rechtbank overweegt als volgt:

“Vooropgesteld moet worden dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
De raadsman doet ten eerste een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel. Van belang is vast te stellen dat in de Aanwijzing Opiumwet (2012A021, in werking getreden op 1 januari 2013) niet expliciet melding is gemaakt van een vervolgingsbeleid betreffende qat. Dat bevreemdt niet, aangezien qat pas sinds 5 januari 2013 op de bij de Opiumwet behorende lijst II is geplaatst. Slechts voor een aantal middelen van lijst II is bepaald voor welke hoeveelheden in beginsel niet wordt vervolgd, dan wel eerst een strafbeschikking wordt opgelegd alvorens tot dagvaarding wordt overgegaan. Het is niet aan de rechtbank te bepalen wat met betrekking tot qat geldt als een ‘geringe hoeveelheid voor eigen gebruik’. Verdachte kan aan deze regeling dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben ontleend dat hij niet vervolgd zou worden.
Daarnaast geldt de Richtlijn Opiumwet, softdrugs 5.19 (in werking getreden op 1 juli 2011). Deze richtlijn is blijkens de toelichting van toepassing op alle middelen van lijst II, behalve de zogenoemde paddo’s. Natuurlijk was bij de inwerkingtreding het bezit van qat niet strafbaar, maar dat doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het ruim geformuleerde toepassingsbereik. Anders gezegd: de richtlijn is nu ook van toepassing op qat. Dit oordeel vindt overigens bevestiging in de nota van toelichting bij het besluit tot strafbaarstelling van qat. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in die nota geschreven dat handhaving van het verbod op qat ‘binnen de bestaande kaders’ zal plaatsvinden.
Uit de Richtlijn Opiumwet, softdrugs 5.19 valt op te maken dat als uitgangspunt heeft te gelden dat pas wordt gedagvaard voor het bezit van softdrugs vanaf een gewicht van 1000 gram, zonder onderscheid naar soort softdrugs. Aangezien verdachte wordt verweten ongeveer 350 gram qat voorhanden te hebben gehad mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij niet aanstonds zou worden gedagvaard. Vanzelfsprekend moet de officier van justitie ruimte hebben onder omstandigheden van dit beleid af te wijken, maar in dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet aangevoerd. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.”

The post Dagvaarden niet toegestaan bij bezit hennep minder dan 1000 gram appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/dagvaarden-niet-toegestaan-bij-bezit-hennep-minder-dan-1000-gram/feed/ 0
Mate van professionaliteit hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mate-van-professionaliteit-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mate-van-professionaliteit-hennepkwekerij/#respond Tue, 11 Feb 2014 22:11:03 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=599 De mate van professionaliteit van de hennepkwekerij kan van belang zijn voor de uiteindelijk op te leggen straf. Het is daarom belangrijk dat hierop – waar mogelijk – ook verweer op wordt gevoerd door de advocaat. De mate van professionaliteit is afhankelijk van de indicatoren voor bedrijfsmatig handelen met betrekking tot hennepteelt. Bedrijfsmatig handelen hennepteelt […]

The post Mate van professionaliteit hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
De mate van professionaliteit van de hennepkwekerij kan van belang zijn voor de uiteindelijk op te leggen straf. Het is daarom belangrijk dat hierop – waar mogelijk – ook verweer op wordt gevoerd door de advocaat. De mate van professionaliteit is afhankelijk van de indicatoren voor bedrijfsmatig handelen met betrekking tot hennepteelt.

Bedrijfsmatig handelen hennepteelt

In geval van teelt van niet meer dan 5 planten wordt aangenomen dat sprake is van niet beroeps/bedrijfsmatige teelt. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen leidt echter altijd tot een strafrechtelijke reactie.

Indicatoren voor bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van hennep

  1. Hoeveelheid planten meer dan 5.
  2. Professionaliteit
Professionaliteit Laag/amateuristisch Hoog/professioneel
Belichting daglicht kunstlicht op tijdklokken
Voeding gieter centraal geregeld bevloeiingssysteem
Ruimte balkon, tuin afgescheiden ruimte in huis kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte
Afscherming geen geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur
Ventilatie geen afzuiging naar buiten
Verwarming geen wel Thermostaat gestuurd
Bodem aarde, potgrond steenwol, hydrocultuur
Ziektebestrijding geen wel Signaleringsvellen, biologisch
Verwerking klein in eigen beheer uitbesteed aan manicultuurbedrijf
Plantmateriaal onbekend zaad geselecteerd zaad stekken van eigen planten of extern gekocht
CO2-suppletie geen wel gestuurde installatie

The post Mate van professionaliteit hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/mate-van-professionaliteit-hennepkwekerij/feed/ 0