Hennepkwekerij in de uitoefening van beroep of bedrijf; indicatoren

Wanneer door de rechter wordt vastgesteld dat de hennepkwekerij werd geëxploiteerd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, heeft dit tot gevolg dat er een hogere straf aan de verdachte kan worden opgelegd. “In de uitoefening van een beroep of bedrijf” is in zoverre een strafmaat verhogende omstandigheid als bedoeld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. De vraag of er sprake is van een uitoefening van een beroep of bedrijf wordt beantwoord aan de hand van bepaalde indicatoren.

Deze indicatoren komen in de volgende uitspraken terug:

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 8 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3138

In deze zaak is aan de orde of de – door de verdachte erkende – hennepteelt plaatsvond op een beroeps- of bedrijfsmatige wijze.

De rechtbank heeft vrijgesproken van dit ten laste gelegde bestanddeel. Tegen dit vonnis is enkel de officier van justitie in hoger beroep gekomen, omdat deze zich niet kan verenigen met deze vrijspraak.

Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van hennepteelt “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet overweegt het hof het volgende.

De genoemde bepaling is in de Opiumwet opgenomen door de Wet van 18 maart 1999 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt (Stb. 1999, 168; kamerstukken 22 325), in werking getreden 21 april 1999.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wet geen definitie bevat van het begrip ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ omdat de wetgever de invulling ervan heeft willen overlaten aan de rechtspraak. Immers “[d]it biedt de gelegenheid om in voorkomende gevallen alle feiten en omstandigheden mee te wegen. Zeker wanneer het gaat om illegale activiteiten, zoals de professionele hennepteelt waarbij innovatie een grote rol speelt, is het niet verstandig te trachten de te hanteren criteria wettelijk vast te leggen.” (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 325, nr. 6, blz. 6).

De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 325, nr. 3, blz. 1-3) stelt onder meer het volgende:

“(…) De illegale teelt van hennep (cannabis) heeft zich in Nederland zodanig ontwikkeld dat Nederlandse hennepvariëteiten onder een eigen naam bekend staan: de nederwiet. Met nederwietteelt wordt in het algemeen het gehele illegale productieproces aangeduid vanaf het laten groeien van hennepplanten of -stekken tot en met de verkoop en aflevering van het eindproduct. Daarbij gaan de gedachten primair uit naar een teelt van enige omvang, welke mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico’s een professioneel karakter heeft. Dat er in Nederland sprake is van illegale teelt van een aanzienlijke omvang blijkt onder andere uit het feit dat in 1994 en 1995 meer dan 550 000 hennepplanten in beslag zijn genomen, waarbij het in 1995 per illegale kwekerij om ongeveer 1400 planten ging. Het professionele karakter van de kwekerijen blijkt behalve uit het aantal planten, uit de omstandigheden waaronder deze worden gekweekt. Bij voorkeur in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering, etc. Met andere woorden, het laten groeien van hennep gebeurt met veel kennis van zaken, op technologisch zeer hoog niveau en onder het voortdurend ontwikkelen van nieuwe, betere methoden met als doel een zo groot mogelijke opbrengst. Ook de illegale afzet van het geoogste product wordt met de nodige zorg omgeven, omdat anders alle voorgaande investeringen en inspanningen die rechtstreeks met de productie ervan samenhangen, voor niets zouden zijn geweest.

(…)

Uit de in de afgelopen jaren behandelde strafzaken blijkt dat de illegale cannabishandel door een grote mate van professionaliteit wordt gekenmerkt en dat het daarbij gaat om een combinatie van gedragingen, variërend van invoer, vervoer en verkoop in Nederland tot doorvoer of uitvoer naar het buitenland.

(…)

Wij stellen voor het telen van hennep expliciet strafbaar te stellen en de strafmaat voor de verboden gedraging fors te verhogen, voor zover deze plaatsvindt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Gelet op het hierboven geschetste beeld van de grootschalige hennepteelt, stellen wij voor niet alleen de strafmaat voor de professionele hennepteelt te verhogen, maar ook de strafmaat voor het beroeps- of bedrijfsmatige bereiden, verwerken, verkopen en afleveren van hennepplanten. Daardoor wordt het mogelijk doeltreffend op te treden tegen de professionele en grootschalige hennepteelt en de gedragingen die daar doorgaans onlosmakelijk mee zijn verbonden. Met een verhoging van de strafmaat voor het kweken van hennepplanten, kan niet worden volstaan. Een effectieve aanpak van de grootschalige hennepteelt is slechts mogelijk als de strafmaat voor de daarbij behorende gedragingen, voor zover die beroeps- of bedrijfsmatig worden verricht, zoals het verwerken, verkopen en afleveren van deze planten, eveneens wordt verhoogd. Zou hierin niet worden voorzien dan zouden criminelen die zich hiermee bezig houden, het telen van hennep kunnen overlaten aan stromannen, zodat de strafmaatverhoging niet op hen van toepassing is.

(…)

De voorgestelde verhoging van de strafmaat voor de grootschalige hennepteelt achten wij gerechtvaardigd, gelet op het professionele en lucratieve karakter van deze teelt en om te voorkomen dat nederwiet een exportproduct wordt. De verhoging van de strafmaat heeft tot gevolg dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt voor dit delict en de daaraan gekoppelde dwangmiddelen, zoals bijvoorbeeld de huiszoeking ter inbeslagneming en de telefoontap. Deze dwangmiddelen maken een effectief optreden tegen de grootschalige hennepteelt mogelijk.

(…)

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 11

Het voorgestelde derde lid bevat ten opzichte van het bestaande tweede lid van artikel 11 een gekwalificeerde strafbaarstelling, voor zover het gaat om de verboden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder B, inclusief het nieuw op te nemen «telen». Het strafverhogende element vormt het beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de overtreding van deze verboden. Voor dit criterium is gekozen, omdat uit de professionaliteit voortvloeit dat de hoeveelheden verdovende middelen of psychotrope stoffen die erbij zijn betrokken, niet gering zijn. Dit is tevens de reden waarom het bestaande vierde lid, houdende het 30-gramcriterium, niet van toepassing is verklaard.”

In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 1997-1998, nr. 6, blz. 1) wordt opgemerkt:

“(…) Mede gelet op het feit dat een aantal vragen betrekking heeft op de effectiviteit van de voorgestelde wetswijziging, achten wij het van belang erop te wijzen dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel vormt van het reeds ingezette proces van intensivering van de bestrijding van de professionele illegale teelt van hennep en handel in cannabis. Zo zijn mede naar aanleiding van de nota «Het Nederlands drugbeleid Continuïteit en verandering» (hierna te noemen: de drugnota) de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet aangepast (Stcrt. 27 september 1996, 187; voortaan te noemen: de OM-richtlijnen). Een van die wijzigingen betreft de expliciete aandacht voor de illegale hennepteelt. Deze is thans vervolgbaar als overtreding van het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod van het aanwezig hebben. Met het oog op de beoordeling van het karakter van de teelt zijn in de richtlijnen een aantal indicatoren vermeld voor bedrijfsmatige teelt. Zo zijn niet alleen het aantal planten maar ook de te behalen oogsten per jaar van belang. Voorts kan uit de wijze waarop de teelt in concreto plaatsvindt, zoals het gebruik van technische hulpmiddelen, het bedrijfsmatige karakter daarvan worden afgeleid. (…)”

Uit de vorenstaande passages uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de onderhavige wetswijziging mede heeft beoogd intensiever te kunnen optreden tegen de professionele illegale teelt van hennep. Als criteria voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt (“indicatoren”) worden genoemd: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico ‘s, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering.

De – door het Openbaar Ministerie positief, maar door de verdediging en de rechtbank negatief beantwoorde – vraag of in de onderhavige zaak sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, wordt door het hof als volgt beantwoord.

Verdachte heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met het oogmerk van het behalen van winst. Hij was recentelijk ontslagen en had bovendien een schuld bij de bank. Verdachte wilde met de winst zijn schuld afbetalen. Hij heeft naar eigen zeggen per keer anderhalve vuilniszak vol hennep geoogst en hij verkocht zo’n zak voor EUR 3.500,00. Hij heeft verklaard dat hij voor in totaal EUR 10.500,00 wiet heeft verkocht, hetgeen betekent dat hij drie keer heeft geoogst in een periode van bijna 10 maanden. Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij na de verkoop van de eerste oogst zijn investering in de kwekerij nog niet had terugverdiend.

Verdachte heeft geld geïnvesteerd in de kwekerij. Hij heeft alle benodigde spullen gekocht en hij heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen. Hij heeft de planten water gegeven en hij heeft ze geoogst.

In de kwekerij was, blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 20 april 2010, kunstlicht aanwezig met tijdschakelaars voor de plantengroei. De planten stonden in een afgeschermde ruimte in de garage. Er was isolatie voor daglicht en/of apparatuur aanwezig en er was afzuiging van lucht en geur naar buiten en een thermostaat voor temperatuurregeling aanwezig.

Vastgesteld kan worden dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren kon worden geoogst ten behoeve van de verkoop van de geoogste hennep, dat hij meerdere keren heeft geteeld, dat de capaciteit van de kwekerij niet gering was (159 planten zoals aangetroffen door de politie), en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning .

Gelet op de in de wetsgeschiedenis genoemde indicatoren is het hof anders dan de rechtbank en met het openbaar ministerie van oordeel dat het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 17 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1445

In deze zaak is in het bijzonder aan de orde de vraag of de hennepteelt plaatsvond op een beroeps- of bedrijfsmatige wijze. Met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van hennepteelt “in de uitoefening van een beroep of bedrijf” als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet overweegt het hof het volgende.

Uit de wetsgeschiedenis (aangehaald in het door dit hof op 8 februari 2012 gewezen arrest, gepubliceerd onder LJN-nummer BV3138) blijkt dat als criteria voor beroeps- of bedrijfsmatige teelt (“indicatoren”) worden genoemd: het aantal planten, de te behalen oogsten per jaar, het gebruik van technische hulpmiddelen/toepassing van hoogwaardige technologie ter vermeerdering van de opbrengst, de omvang van de teelt, mede gelet op de daarvoor noodzakelijke investeringen en risico‘s, de omstandigheden waaronder wordt gekweekt, bijvoorbeeld in loodsen of onder glas, met gebruik van zogeheten daglichtlampen of met behulp van temperatuur- en bevloeiingsregulering.

De – door het openbaar ministerie positief, maar door de verdediging en de rechtbank negatief beantwoorde – vraag of in de onderhavige zaak sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, wordt door het hof als volgt beantwoord.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de hennepkwekerij is gestart met als oogmerk het behalen van winst. Hij had uit een eerdere onderneming schulden bij onder meer de Belastingdienst en een pensioenfonds. De verdachte heeft verklaard dat hij circa € 25.000,– beoogde te verdienen met de hennepteelt, teneinde zijn schulden te kunnen aflossen.
Verdachte heeft geld geïnvesteerd in de kwekerij. Hij heeft daartoe circa € 14.000,– geleend van zijn vader, heeft alle benodigde spullen gekocht en hij heeft een elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om aangebracht om illegaal stroom af te kunnen tappen.
De planten stonden in de woonkamer van de door de verdachte gehuurde flatwoning. Er was isolatie voor daglicht aanwezig, kunstlicht met tijdschakelaars, afzuiging van lucht en geur naar buiten, een thermostaat voor temperatuurregeling en centraal geregelde bevloeiing aanwezig (proces-verbaal van bevindingen, p. 24 van het dossier van voorbereidend onderzoek met doorlopende bladzijdenummering).
Vastgesteld wordt dat de verdachte een aanzienlijke investering heeft gedaan met de kennelijke bedoeling een hennepkwekerij op te zetten waarmee verschillende keren zou kunnen worden geoogst ten behoeve van de verkoop van hennep, dat de capaciteit van de kwekerij groot was (aangetroffen door de politie zijn 514 kweekbakken met potgrond en restanten van hennepplanten; proces-verbaal van bevindingen, p. 17), en dat het teeltproces geschiedde in een afzonderlijke daartoe ingerichte ruimte onder gecontroleerde condities en dat dit proces in belangrijke mate geautomatiseerd verliep met behulp van technische middelen, o.a. voorschakelapparaten, dompelpompen, inbouwventilatoren, temperatuurventilatieregelaars, 40 lampenkappen en koolstoffilters (proces-verbaal van bevindingen, p. 15) kennelijk ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
De aangetroffen kwekerij kan derhalve als professioneel ingericht worden gekwalificeerd, en gelet op de aard en inrichting niet anders worden beoordeeld dan als bestemd voor meerdere kweken en evident gericht op het genereren van een grote omzet.
Gelet op de in de wetsgeschiedenis genoemde indicatoren is het hof, anders dan de rechtbank en de verdediging maar met het openbaar ministerie, van oordeel dat het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daaraan doet niet af dat de kwekerij reeds na de eerste oogst door de politie is ontdekt en ontmanteld.

Gerechtshof Amsterdam, 27 juli 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4741

Voor de vaststelling of de verdachte handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf zal in ieder geval vast moeten komen te staan dat het handelen van de verdachte valt aan te merken als een economische activiteit van een zekere stelselmatigheid en duurzaamheid, gericht op het behalen van winst. Dat een kwekerij op gedegen of zelfs professionele wijze is ingericht kan daarbij een indicatie zijn, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn. Daarnaast kan ook de hoeveelheid gekweekte hennepplanten een aanwijzing vormen voor een beroep- of bedrijfsmatige teelt.

In de onderhavige hennepkwekerij zijn 288 hennepplanten aangetroffen. Deze hoeveelheid planten is aan te merken als een ‘grote’ hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid, Opiumwet, doch is niettemin daarmee nog niet een kwekerij van een zodanige omvang dat het niet anders kan zijn dan dat deze het resultaat moet zijn van een ondernemingsgewijze opzet. Ten aanzien van de professionaliteit van de kwekerij is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van kweektenten, assimilatielampen, automatische bevloeiing alsmede isolatiemateriaal. Enige mate van professionaliteit kan aan de opzet van de kwekerij dan ook niet ontzegd worden. Anderzijds was de kwekerij ingericht in de door de verdachte bewoonde woning. Omtrent inbedding van de hennepkwekerij in een wijder verband van gerichte investering en productafzet is niets komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat de kwekerij enige oogst heeft opgeleverd.

Vorenbeschreven omstandigheden in aanmerking genomen, is niet gebleken dat door de verdachte hennep werd gekweekt in de uitoefening van en beroep of bedrijf in de zin van artikel 11, derde lid, Opiumwet, zodat de verdachte van dit onderdeel van het hem ten laste zal worden vrijgesproken

< Terug naar Meer informatie "straffen bij hennepkwekerij"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden