Onschuldpresumptie bij navorderingsaanslag belastingdienst
Wanneer u als verdachte in de strafzaak (gedeeltelijk) wordt vrijgesproken en de ontnemingsvordering wordt afgewezen, biedt dat ook weer goede mogelijkheden om onder de navorderingsaanslag van de Belastingdienst uit te komen. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 augustus 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2986. In die zaak werd een beroep gedaan op de onschuldpresumptie als bedoeld in het arrest Melo Tadeu van het EHRM van 23 oktober 2014 (zoals uitgelegd in Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:958). Omdat de Belastingdienst niet op een andere manier aannemelijk kon maken dat belanghebbende inkomsten heeft gehad uit hennepteelt is het beroep gegrond verklaard.
Juridisch kader onschuldpresumptie navorderingsaanslag
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft te gelden dat de belastingrechter niet gebonden is aan de feitenvaststelling door de strafrechter in een jegens eiser gevoerde (onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel over de strafrechter in die strafzaak (volgens HR 10 maart 1999, nr. 33.840, ECLI:NL:HR:1999:AA2713, HR 27 april 2012, nr.11/02847, ECLI:NL:HR:2012:BW4122 en HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). De belastingrechter dient zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen.
Naar aanleiding van het arrest Melo Tadeu van het EHRM van 23 oktober 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510) heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 juni 2017, nr. 15/05179, ECLI:NL:HR:2017:958 evenwel, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“ 2.4.1. Uit de rechtspraak van het EVRM leidt de Hoge Raad af dat het in artikel 6, lid 2, EVRM neergelegde vermoeden van onschuld niet is beperkt tot procedures betreffende een ‘criminal charge’, maar zich kan uitstrekken tot een daarop volgende bejegening door een bestuurlijke autoriteit of gerechtelijke procedure die op zichzelf bezien niet onder de reikwijdte van artikel 6, lid 2, EVRM valt (zoals een procedure betreffende een belastingaanslag). In laatstbedoelde gevallen dient de belanghebbende te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Een dergelijk verband is bijvoorbeeld aanwezig als die latere procedure een onderzoek vereist van de uitkomst van de eerdere strafrechtelijke procedure, in het bijzonder in een geval waarin die latere procedure de rechter dwingt tot een onderzoek naar een strafrechtelijk oordeel, tot een heroverweging of beoordeling van het bewijs in een strafrechtelijk dossier, tot een oordeel over de deelname van de belanghebbende aan de gebeurtenissen die hebben geleid tot de eerder ‘criminal charge, of tot een oordeel over de bestaande aanwijzingen van mogelijke schuld van de belanghebbende. Het hiervoor bedoelde verband met artikel 6, lid 2, EVRM is niet beperkt tot de situatie waarin de strafrechtelijke procedure is geëindigd in een vrijspraak, maar kan ook aan de orde zijn indien het betreft belanghebbenden “in respect of whom criminal proceedings have been discontinued’. Vergelijk voor dit een en ander EHRM 12 juli 2013, nr. 25424/09, Allen tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD00242409, punten 92 tot en met 104.
2.4.2. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt tevens dat een strafrechtelijke vrijspraak niet eraan in de weg hoeft te staan dat in een latere gerechtelijke procedure de gedragingen waarvan de belanghebbende is vrijgesproken, als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs bewezen worden verklaard, mits de rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in een strafzaak werd verweten (vlg. HR 20 maart 2015, nr 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:173, rechtsoverweging 2.6.6.). (…)”.
Eiser heeft in bezwaar en ook in beroep gemotiveerd gesteld dat er een ‘link’ bestaat tussen de tegen hem gevoerde strafrechtelijke procedure en de onderhavige fiscale procedures. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de belastingaanslagen zijn gebaseerd op de strafrechtelijke gegevens en hij niet over andere bewijsmiddelen beschikt.
Omdat de door verweerder toegepaste correctie van 2 x € 11.503 (voor zowel 2014 als voor 2015) van verzwegen inkomsten uit de hennepteelt louter heeft plaatsgevonden op grond van het strafrechtelijk onderzoek, zijn de beslissingen van de politierechter van belang voor de beoordeling in deze procedure. Het vermoeden van onschuld geldt dus in de onderhavige belastingprocedure. Dit betekent, gelet op het zo-even genoemde arrest van de Hoge Raad, overigens niet dat de rechtbank – vanwege bijvoorbeeld andere bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs – niet tot een ander oordeel dan de strafrechter zou kunnen komen, maar de rechtbank dient zich rekenschap ervan te geven dat het door zijn optreden, de motivering van de uitspraak of de gebruikte bewoordingen geen twijfel doet ontstaan over de juistheid van de (gedeeltelijke) vrijspraak van hetgeen eiser strafrechtelijk is verweten. De rechtbank heeft dit bij het doen van de onderhavige uitspraak in ogenschouw genomen.
Fiscale bewijsregels
Voor de IB geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudings-gewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijke verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van belasting als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Indien sprake is van een gecombineerde aanslag IB/PVV, is in dit verband het gezamenlijke bedrag van de verschuldigde belasting en premie bepalend. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (zie onder meer HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Bij de beoordeling van een en ander moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen (volgens HR 9 januari 2015, nr. 13/03829, ECLI:NL:HR:2015:17).
Met betrekking tot 2014
24. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat daarin bewust een aanzienlijk bedrag aan inkomsten van ten minste € 11.503, inkomsten uit hennepteelt, niet is verantwoord. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op de bevindingen zoals die in het strafrechtelijk onderzoek naar voren zijn gekomen, welke zijn neergelegd in het Rapport, en de strafrechtelijke veroordeling van eiser. Verweerder heeft met betrekking tot de inkomsten uit hennepkwekerij geen andere of nieuwe feiten aangevoerd. Hij heeft geen vermogensvergelijking gemaakt. Ook heeft hij geen nader onderzoek gedaan naar de afwijzing van de ontnemingsvordering.
25. Eiser is door de politierechter vanaf [2014 2] schuldig bevonden. Uit het BOOM-rapport, dat ten grondslag ligt aan het Rapport, volgt dat een hennepkweekperiode 10 weken duurt. Volgens de verklaring van eiser is de hennepkwekerij medio september 2014 gestart en is de eerste oogst mislukt. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de politierechter de verklaring van eiser geloofwaardig vond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel en dus is het door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser in 2014 inkomsten heeft genoten uit hennepteelt. Hierdoor is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiser voor het jaar 2014 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het beroep is dus gegrond en de navorderingsaanslag, vergrijpboete en heffingsrentebeschikking komen voor vernietiging in aanmerking.
Met betrekking tot 2015
26. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat eiser een aanzienlijk bedrag niet in zijn aangifte IB/PVV 2015 heeft verantwoord. Verweerder heeft verwezen naar het Rapport waarin het wederrechtelijk voordeel is berekend. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de verbeurdverklaring van de bij eiser aangetroffen € 3.000 in contanten.
27. De ontnemingsvordering van de OvJ, die op hetzelfde Rapport was gebaseerd als dat waar verweerder zich op heeft beroepen, is door de politierechter afgewezen. Gelet hierop, ligt het op de weg van verweerder om te bewijzen waarom in deze procedure dan toch sprake zou zijn van genoten voordeel. Verweerder heeft echter geen aanvullend bewijs overgelegd. Gelet hierop, moet de conclusie zijn dat de politierechter kennelijk heeft geoordeeld dat eiser inderdaad slechts zijn huis ter beschikking heeft gesteld en niet zelf de inkomsten heeft genoten.
28. Wat betreft de verbeurdverklaring van het bedrag aan contanten van € 3.000, kan dat zonder nader bewijs evenmin worden gebruikt om aannemelijk te maken dat eiser een aanzienlijk bedrag niet heeft aangegeven. Volgens artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) kan verbeurdverklaring worden uitgesproken in geval van enig strafbaar feit. Volgens artikel 33a, eerste lid, van het WvS kunnen bepaalde voorwerpen en zakelijke rechten die aan de veroordeelde toebehoren verbeurd worden verklaard. Volgens het tweede lid kunnen dergelijke voorwerpen als ze niet aan de veroordeelde toebehoren onder bepaalde voorwaarden toch verbeurd worden verklaard. En uit het derde lid volgt dat die zakelijke rechten onder bepaalde voorwaarden toch verbeurd kunnen worden verklaard terwijl ze niet aan de veroordeelde toebehoren. De politierechter heeft in zijn vonnis uitsluitend verwezen naar artikel 33a van WvSr en niet naar één van de artikelleden. Daarom kan niet worden uitgesloten dat de politierechter van oordeel is geweest dat de contanten niet aan eiser toebehoorden in die zin dat ze tot zijn inkomsten uit hennepteelt kunnen worden gerekend.
29. De conclusie moet dus zijn dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er inkomsten uit hennepteelt zijn genoten in 2015 en dus niet dat om die reden bewust een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is aangegeven. De correctie voor inkomsten uit hennepteelt dient daarom te worden teruggenomen.
30. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser in zijn aangifte IB/PVV 2015 ten onrechte heeft aangekruist dat hij in 2015 niet verplicht verzekerd is geweest voor de AOW/ANW en WLZ/ZVW. Hierdoor zou volgens de aangifte een bedrag van € 6.421 als teruggaaf ontstaan, waar tot een bedrag van € 6.279 geen recht op bestond. Hoewel daarmee op zichzelf een aangifte is ingediend waarmee een aanzienlijk bedrag ten onrechte als teruggaaf is geclaimd, leidt dit toch niet tot een ander oordeel over de aanslag IB/PVV 2015 wat betreft de correctie wegens inkomsten uit hennepteelt. Want ook met de gewone regels van de bewijslast heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken dat eiser überhaupt dergelijke inkomsten heeft gehad. Daarmee ontvalt iedere basis voor een redelijke schatting van die inkomsten. Uiteraard blijft de correctie op de aangifte wat betreft het verplicht verzekerd zijn in stand.
31. Gelet hierop heeft verweerder ook voor 2015 ten onrechte het inkomen uit werk en woning van eiser vermeerderd met een bedrag van € 11.503 wegens inkomsten uit hennepteelt.
Boetes
32. De boetes zijn op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd vanwege de inkomsten uit hennepteelt. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, komen deze boetes te vervallen.
Belastingrente
33. De beschikkingen belastingrente zullen dienovereenkomstig worden verminderd.
34. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
< Terug naar Meer informatie "navorderingsaanslag belastingdienst"