Ter beschikking stellen woning is hooguit medeplichtigheid en geen medeplegen telen hennep
Het ter beschikking stellen van een woning, is meer een handeling die als medeplichtigheid bij het telen van hennep kan worden aangemerkt, dan een handeling die als het medeplegen van dat telen van hennep moet worden beschouwd. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336
Beoordelingskader medeplegen hennepteelt
In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
In geval van hennepteelt lijkt het medeplegen niet snel te worden aangenomen (Vgl. de Hullu, p. 460 en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken, ECLI:NL:PHR:2016:567, nr. 4.16 bij ECLI:NL:HR:2016:1317).
Een verdachte die, hoewel op de hoogte van de aanwezigheid van de betrokken hennepplantage, niet méér heeft gedaan dan bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een woning en overigens niet betrokken is geweest bij de teelt zelf of bij de verdeling van de opbrengst daarvan, is geen medepleger van het telen van de hennep.
(Vgl. onder meer HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0068, HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2967, r.o. 2.4 (genoemd in het middel), HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317, r.o. 2.3 en 2.4 en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794, r.o. 2.3 en 2.4. Zie voor een falende bewijsklacht inzake het medeplegen van hennepteelt HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696.)
Beschikbaar stellen woning is medeplichtigheid
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte – in elk geval in voorwaardelijke zin – op de hoogte was van de aanwezigheid van een hennepplantage in de woning die zij, op verzoek van en gefinancierd door anderen, samen met haar vriend huurde en bewoonde. Uit de bewijsvoering blijkt niet van een gezamenlijke uitvoering van de teelt van de planten, aangezien daaruit niet blijkt dat de verdachte aan die teelt een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof is niettemin tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de hennepteelt gekomen. Nu het hof in dat verband slechts heeft overwogen dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden haar woning is blijven huren en ter beschikking is blijven stellen – een gedraging die bij uitstek faciliterend is en daarom doorgaans in verband wordt gebracht met medeplichtigheid – is het oordeel van het hof dat de verdachte een ‘dusdanig significante bijdrage heeft geleverd’ dat sprake is van het opzettelijk medeplegen van de teelt van 848 hennepplanten, onbegrijpelijk, dan wel ontoereikend gemotiveerd.