Meer informatie "huisuitzetting" Archives - hennepadvocaat-hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/hennepkwekerij-huisuitzetting/ Fri, 17 Jun 2016 13:05:07 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Verschillend beleid gemeenten bij sluiting woning 13b Opiumwet https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/verschillend-beleid-gemeenten-bij-sluiting-woning-13b-opiumwet/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/verschillend-beleid-gemeenten-bij-sluiting-woning-13b-opiumwet/#respond Fri, 17 Jun 2016 12:56:23 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1313 Door de bevoegdheid tot het sluiten van woningen bij de burgemeesters neer te leggen, kunnen  verschillen ontstaan tussen gemeenten. Uit het stappenplan voor gemeenten bij artikel 13b Opiumwet blijkt dat doorgaans eerst dient te worden gewaarschuwd alvorens een woning wordt gesloten. Dit is in lijn met de memorie van toelichting ( Kamerstukken II 2005/06, 30515, […]

The post Verschillend beleid gemeenten bij sluiting woning 13b Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Door de bevoegdheid tot het sluiten van woningen bij de burgemeesters neer te leggen, kunnen  verschillen ontstaan tussen gemeenten. Uit het stappenplan voor gemeenten bij artikel 13b Opiumwet blijkt dat doorgaans eerst dient te worden gewaarschuwd alvorens een woning wordt gesloten. Dit is in lijn met de memorie van toelichting ( Kamerstukken II 2005/06, 30515, nr. 3 ).
Een woningsluiting dient immers aan de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets te voldoen. Gemeenten stellen elk eigen beleidsregels op met betrekking tot deze sluitingen. Tussen deze beleidsregels bestaan grote verschillen. In de ene gemeente wordt eerst een last onder dwangsom opgelegd, waarna deze wordt verbeurd. Als dan nogmaals een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt in die woning, dan zal deze pas worden gesloten. In andere gemeenten kan het zo zijn dat bij enkele constatering van softdrugs een woning onmiddellijk wordt gesloten26. Ook zijn er gemeenten die bij constatering van harddrugs onmiddellijk sluiten, maar bij constatering van softdrugs eerst waarschuwen.

Jurisprudentie sluiting woning 13b Opiumwet

De ABRvS heeft recentelijk meerdere uitspraken gewezen, waarin de criteria die gesteld worden aan toepassing van artikel 13b Opiumwet zijn versoepeld. Hiermee geeft de ABRvS aan dat het beleid van sommige gemeenten – zoals eerder beschreven – genade vindt in de jurisprudentie. Zo heeft hij bepaald dat de stelling dat eerst dient te worden gewaarschuwd, niet juist is (8 A.R. Hartmann & H.J.B. Sackers, ‘Bestuursstrafrecht’, DD 2015/31 ). Ook is een enkele aanwezigheid van een hoeveelheid drugs voor meer dan eigen gebruik volgens de ABRvS reeds voldoende om een woning te sluiten (ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:212). Verder is bepaald dat in “ernstige gevallen” niet eerst hoeft te worden gewaarschuwd (ABRvS 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:580 ).
De vraag is echter of de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs als zodanig kan worden bestempeld. Aan de hand van de omstandigheden van het geval dient te worden bekeken of sprake is van een ernstig geval. De term “ernstig geval” is een breed interpreteerbare term die een aanzienlijke interpretatievrijheid laat aan gemeenten. De ABRvS geeft geen concrete specificering van deze term, waardoor gemeenten hier zelf een invulling aan kunnen geven. Gelet op de grote discrepantie tussen deze jurisprudentie en de bedoeling van de wetgever, rijst hierbij de vraag hoe dat zich verhoudt tot artikel 8 EVRM (C.M.M. van Mil, ‘Opiumwet. Sluiting woning op grond van beleid niet onredelijk’, AB 2015/101).

Het sluiten van woningen en artikel 8 EVRM

Artikel 8 EVRM waarborgt het recht op privéleven, familie- en gezinsleven, de woning en de correspondentie, voornamelijk voor individuen. In lid 2 wordt omschreven wanneer inmenging daarin gerechtvaardigd is. De criteria voor deze inmenging zijn:

  • Deze moet bij wet zijn voorzien;
  • Deze moet in het belang zijn van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land;
  • Deze moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.

Hierbij dienen ook het proportionaliteits- en het subsidiariteitsbeginsel te worden meegewogen.  Het EHRM heeft geoordeeld dat bij een inmenging in artikel 8 EVRM de “margin of appreciation” voor lidstaten versmald is ten opzichte van andere gevallen. Er is niet snel voldaan aan de eis van noodzakelijkheid in een democratische samenleving (EHRM 27 mei 2004, nr. 66746/01 (Connor tegen UK). Zo stelt het EHRM: “The loss of one’s home is the most extreme form of interference with the right to respect for the home” (EHRM 13 mei 2008, nr. 19009 (McCann tegen UK).
Voorts hecht het EHRM waarde aan de toegang tot een onafhankelijke rechter in de lidstaten.  Deze toegang moet bovendien kansen bieden op succes. Gebleken is dat een beroep op artikel 8 EVRM bij de Nederlandse rechter nooit voldoende is geweest om een besluit tot sluiting van een woning te herroepen. Dit beroep biedt enkel kansen indien dit wordt aangevoerd in combinatie met de onevenredige gevolgen van het besluit. In Nederland zijn voorts geen uitspraken van de ABRvS bekend waarin is geoordeeld dat artikel 8 EVRM zwaarder weegt dan het belang van de openbare orde, hetgeen in strijd lijkt te zijn met het EVRM39. Deze beperkte waarborgen voor de burger leveren dan ook kritiek op in de literatuur.

De Nederlandse wetgever heeft bepaald dat bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet gebruik dient te worden gemaakt van een getrapte sanctionering (Kamerstukken II 2005/06, 30515, nr.3).
Gebleken is dat dit niet steeds het geval is.  In de Nederlandse literatuur wordt betoogd dat het doel van het sluiten van een woning – namelijk het beëindigen van een ongewenste situatie – ook kan worden bereikt met minder ingrijpende maatregelen, zoals het opleggen van een last onder dwangsom. Immers wordt gesteld dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM wanneer een woning onmiddellijk wordt gesloten bij enkele constatering van een hoeveelheid drugs voor meer dan eigen gebruik.

The post Verschillend beleid gemeenten bij sluiting woning 13b Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/verschillend-beleid-gemeenten-bij-sluiting-woning-13b-opiumwet/feed/ 0
Sluiting woning in strijd met art. 8 EVRM https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-woning-in-strijd-met-artikel-8-evrm/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-woning-in-strijd-met-artikel-8-evrm/#respond Thu, 18 Feb 2016 21:29:03 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1285 Sluiting van de woning vanwege het aantreffen van een hennepkwekerij kan onder omstandigheden een schending opleveren van artikel 8 EVRM (het recht op de persoonlijke levenssfeer). Dit volgt uit verschillende arresten van het EHRM. EHRM 27 mei 2004, nr. 66746/01 (Connor tegen UK) EHRM 13 mei 2008, nr. 19009 (McCann tegen UK) Een enkel beroep […]

The post Sluiting woning in strijd met art. 8 EVRM appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Sluiting van de woning vanwege het aantreffen van een hennepkwekerij kan onder omstandigheden een schending opleveren van artikel 8 EVRM (het recht op de persoonlijke levenssfeer). Dit volgt uit verschillende arresten van het EHRM.

  • EHRM 27 mei 2004, nr. 66746/01 (Connor tegen UK)
  • EHRM 13 mei 2008, nr. 19009 (McCann tegen UK)

Een enkel beroep op artikel 8 EVRM zal in de praktijk nauwelijks effect hebben, maar dit verweer heeft wel kans van slagen wanneer tevens door de advocaat wordt gewezen op de onevenredig zware gevolgen voor de betrokkene(n).

EHRM 27 mei 2004, nr. 66746/01 (Connor tegen UK)

Relevantie:
In deze uitspraak heeft het EHRM bepaald dat de “margin of appreciation” bij schendingen van artikel 8 EVRM versmald is ten opzichte van andere gevallen. Dit houdt in dat niet snel voldaan is aan de eis van noodzakelijkheid in een democratische samenleving. De overheid moet bij het maken van inbreuk op de rechten van artikel 8 van het EVRM terughoudend zijn.

Het EHRM legt de nadruk op een ruime werking van dit artikel en vernauwt de “margin of appreciation” voor de lidstaten. In het bijzonder acht het EHRM het van belang dat inwoners van een land toegang hebben tot een onafhankelijke rechter, om zo het besluit tot sluiting van hun woning voor te kunnen leggen. Hierbij slaat het EHRM acht op de mogelijkheden om een succesvol beroep te doen op artikel 8 EVRM bij de nationale rechter.

EHRM 13 mei 2008, nr. 19009 (McCann tegen UK)

Relevantie:
In deze uitspraak heeft het EHRM bepaald dat: “The loss of one’s home is a most extreme form of interference with the right to respect for the home”, ook wel artikel 8 van het EVRM. Hieruit kan worden afgeleid dat het sluiten van een woning een dusdanig ernstige inbreuk maakt op artikel 8 EVRM, dat dit echt als een ultimum remedium dient te worden bestempeld. Immers kan het doel, namelijk: het voorkomen van strafbare feiten, ook worden bereikt met minder ingrijpende maatregelen (mogelijk strafrechtelijk).

 

The post Sluiting woning in strijd met art. 8 EVRM appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-woning-in-strijd-met-artikel-8-evrm/feed/ 0
Artikel 13b Opiumwet is wel bedoeld voor huisuitzetting wegens hennepkwekerij https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-13b-opiumwet-wel-bedoeld-voor-huisuitzetting-wegens-hennepkwekerij/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-13b-opiumwet-wel-bedoeld-voor-huisuitzetting-wegens-hennepkwekerij/#respond Sun, 06 Apr 2014 07:06:13 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1141 Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig […]

The post Artikel 13b Opiumwet is wel bedoeld voor huisuitzetting wegens hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Dit betekent dat de burgemeester de bewoner van een woning tijdelijk zijn huis uit zou mogen uitzetten wanneer vanuit die woning drugs wordt verkocht of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. In de rechtspraak ontstond vervolgens een discussie of  dit artikel wel is bedoeld voor een huisuitzetting na het aantreffen van een hennepkwekerij. De hoogste rechter bij het bestuursrecht, afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft nu bepaald dat dat wel het geval is.

Hennepkwekerij

De burgemeester legde aan zijn besluit tot sluiting van de woning ten grondslag dat er op 7 juni 2011 een hennepkwekerij met 84 planten is aangetroffen. Eerder, op 9 juli 2007, was er ook al een hennepkwekerij ontdekt met 700 planten, en op 19 januari 2010 een hennepkwekerij met 166 planten. Het ging dus om de derde overtreding. Uit de verklaringen van buurtbewoners blijkt dat op bepaalde momenten hout, bouwmaterialen, plastic zakken, kratten, flexibele uitrekbare slangen en jerrycans de woning in zijn gebracht en dat de bewoner plastic zakken vanuit de woning in zijn auto laadde. Voorts hebben zij verklaard dat er regelmatig onbekende personen de woning bezochten. Volgens de rechter houden deze activiteiten  verband met het in bedrijf hebben van de hennepkwekerij. Niet aannemelijk is dat er drugs vanuit de woning werd verkocht.

Uitspraak rechtbank Haarlem; huisuitzetting niet toegestaan

De voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem oordeelt uiteindelijk dat artikel 13b Opiumwet niet is bedoeld voor een sluiting van een woning bij een hennepkwekerij in huis (rechtbank Haarlem, 29 juni 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5940). De rechter overwoog:

2.6 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ook niet ten grondslag gelegd de verkoop van drugs vanuit de woning, doch de enkele aanwezigheid van de hennepkwekerij. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning voldoende is om aan te nemen dat sprake is van handel vanuit de woning, als wordt bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van deOpiumwet, aldus verweerder. Een hennepkwekerij met een (groot) aantal oogstbare planten, moet als een zodanige handelshoeveelheid worden aangemerkt. Hij stelt zich gelet hierop op het standpunt dat hij bevoegd is handhavend op te treden. Verweerder vindt voor zijn opvatting steun in uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Roermond (onder andere de uitspraak van 3 mei 2011 LJN:BQ3816).

2.7 De rechtbank Roermond baseert zijn uitspraak op het oordeel dat in de toevoeging in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van de woorden “dan wel daartoe aanwezig is” duidelijk en ondubbelzinnig moet worden gelezen dat ook de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs – in casu een wietplantage, met oogstbare planten – in een woning de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een woning. Voor het te rade gaan bij de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de uitleg van artikel 13b, eerste lid, van deOpiumwet bestaat in geval de wetstekst duidelijk is, geen ruimte. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de rechtbank Roermond dat de tekst van de wet voldoende duidelijk is niet. Naar haar oordeel blijkt reeds uit de vele vragen die daarover zijn gesteld bij de behandeling van de wetswijziging dat de tekst van artikel 13b van de Opiumwet voor meerdere uitleg vatbaar is. In dat geval is raadpleging van de wetsgeschiedenis teneinde te bepalen wat de wetgever heeft beoogd, vereist.

2.7.1. Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet hebben de verantwoordelijke ministers in antwoord op vragen van de kamerleden het volgende geantwoord:

“Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van deOpiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in deWoningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2)”.

Bij de behandeling van het wetvoorstel in de tweede kamer heeft de Minister van Justitie voorts het volgende opgemerkt:

“Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbare ordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend. De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen (Handelingen TK 29 maart 2007, 55-3137)”.

Het nadien nog ingediende amendement Teeven waarin werd beoogd de bestaande en voorgestelde bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door de burgemeester uit te breiden, om zo de hele keten die voorafgaat (en volgt) op de handel in verdovende middelen als genoemd in het onderhavige artikel, onder de reikwijdte te laten vallen – het ging daarbij ook om gevallen waarbij in woningen reeds voorbereidingen waren getroffen voor de teelt, maar er nog geen planten worden aangetroffen, dus waarbij van verkoop nog geen sprake was – is vervolgens afgestemd.

Naar aanleiding van specifieke vragen over de reikwijdte van het wetsvoorstel, en meer in het bijzonder naar de reikwijdte van de zinsnede “dan wel daartoe aanwezig is” heeft de minister in de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2) nog uiteengezet dat “de zinsnede onderdeel vormt van de huidige (lees: reeds bestaande) tekst van artikel 13b van de Opiumwet […] Deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering en vertrekking van drugs.[…] Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.”

En in de Memorie van Toelichting (MvT, TK 2005-2006, 30515, nr.3, p.10):

“Naar aanleiding van een verzoek van de NVvR wordt opgemerkt dat met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop aflevering of verstrekking daarvan […] Voor zover de gedachte mocht hebben postgevat, dat daarmee op een handelsvoorraad wordt bedoeld is sprake van een misverstand. […] Bij artikel 13b gaat het om illegale verkooppunten […]”

2.8 Gelet op bovengenoemde passages uit de parlementaire geschiedenis concludeert de voorzieningenrechter dat bij de behandeling van het wetsvoorstel de vraag uitdrukkelijk aan de orde is geweest of wietteelt ook moet worden geacht te vallen binnen de reikwijdte van het nieuwe artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De minister is hier op ingegaan en heeft beargumenteerd aangegeven waarom dat niet het geval is en waarom hij ervoor heeft gekozen de reikwijdte niet tevens uit te strekken tot wietteelt, te weten omdat artikel 97 Woningwet (thans artikel 17 Woningwet) daarin reeds voorziet.

2.9 Zoals reeds overwogen volgt, naar voorlopig oordeel, uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever niet heeft beoogd de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet uit te strekken tot hennepkwekerijen. De wetgever heeft de bevoegdheid ten aanzien daarvan op te treden neergelegd in artikel 17 Woningwet. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven uitdrukkelijk te hebben gekozen voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter is echter niet gebleken van beletselen voor verweerder om ten tijde in geding artikel17 Woningwet toe te passen.

2.10 De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook in hun betoog dat verweerder in het onderhavige geval niet bevoegd is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden. De overige gronden behoeven dan ook geen bespreking meer.”

Uitspraak Raad van State: artikel 13b Opiumwet wel bedoeld voor sluiting huis bij hennepkwekerij

De Raad van State vernietigt de voornoemde uitspraak van de rechtbank Haarlem, om de volgende redenen (Raad van State, 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362):

“4.1. Naar zijn tekst is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden “daartoe aanwezig” moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord “daartoe” allereerst ziet op verkoop. Uit de tekst van het artikellid volgt ook dat het woord “daartoe” mede ziet op aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, is volgens de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3) de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar woningen uitgebreid met het oog op de wenselijkheid om in woningen gevestigde verkooppunten van drugs door middel van bestuursdwang te kunnen bestrijden. Die motivering laat onverlet dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet slechts ziet op aanwezigheid van drugs in een woning ten behoeve van verkoop in of vanuit de woning, maar ook op aanwezigheid van drugs in een woning ten behoeve van aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.

Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwetvan toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dienovereenkomstig heeft de Afdeling in de door de burgemeester aangehaalde rechtspraak overwogen dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich brengt dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend.

Dat de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan meebrengen dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is, vindt bevestiging in de beantwoording door de minister van Justitie van vragen bij de behandeling van voormeld wetsvoorstel door de Tweede Kamer. Zo heeft hij ontkennend geantwoord op de vraag of nog een behoorlijke bewijslast geldt indien in een pand grote hoeveelheden drugs zijn aangetroffen en gezegd dat belangrijke hoeveelheden drugs in een pand indiceren dat het gaat om een pand waar drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt (Handelingen II 2006/07, blz. 55-3138).

De door de voorzieningenrechter aangehaalde passage op bladzijde 10 van voormelde memorie van toelichting doet geen afbreuk aan de betekenis die de Afdeling in haar rechtspraak heeft toegekend aan de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs. Uit die passage volgt dat met de woorden “daartoe aanwezig” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet is gedoeld op een handelsvoorraad als bedoeld in het coffeeshopbeleid, volgens welk beleid in een coffeeshop een handelsvoorraad van maximaal 500 gram softdrugs wordt gedoogd. In deze passage is kennelijk slechts beoogd te zeggen dat in andere lokalen dan coffeeshops in het geheel geen handelsvoorraad wordt gedoogd, zodat indien in een dergelijk lokaal een hoeveelheid van niet meer dan 500 gram softdrugs wordt aangetroffen, daartegen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet mag worden opgetreden, mits de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het lokaal, hetgeen mag worden aangenomen indien de aangetroffen hoeveelheid meer dan 5 gram bedraagt.

De door de burgemeester aangehaalde rechtspraak van de Afdeling over de uitleg van de woorden “daartoe aanwezig” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is ontstaan vóór de wetswijziging waarbij de werkingssfeer van die bepaling is uitgebreid naar woningen. Dat betekent echter niet dat deze rechtspraak ten onrechte ook op woningen is toegepast, aangezien de woorden “daartoe aanwezig” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet bij de wetswijziging zijn geïntroduceerd, maar reeds daarvoor in het artikellid waren opgenomen, en de wijzigingswet niet afdoet aan de betekenis die in de rechtspraak aan die woorden is gegeven. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft deze rechtspraak wel voor ogen gestaan (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 10; Handelingen II 2006/07, blz. 55-3137 tot en met 55-3139, 55-3147 en 55-3148). Dat de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning zeer ingrijpende gevolgen voor de bewoners kan hebben en het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht raakt, is niet relevant voor de vraag of de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op te treden. Aan de mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning dient evenwel een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.

4.2. Niet in geschil is dat op 7 juni 2011 in de woning 84 hennepplanten zijn aangetroffen. Hennepplanten worden vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke lijst softdrugs vermeldt. De hoeveelheid aangetroffen hennepplanten overschrijdt de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal vijf planten. Derhalve is in beginsel aannemelijk dat de hennepplanten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De enkele ontkenning dat het hun bedoeling was om in de woning hennep te verkopen, af te leveren of te verstrekken, is daartoe onvoldoende.

4.3. Dat dit geval een hennepkwekerij in een woning betreft, brengt niet met zich dat de burgemeester, ondanks de aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning, niet bevoegd was tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Naar zijn tekst is artikel 13b, eerste lid, van deOpiumwet onmiskenbaar van toepassing op een hennepkwekerij in een woning waarvan de hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Voorts volgt uit de parlementaire behandeling van het voorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 13b, eerste lid, van deOpiumwet naar woningen niet dat beoogd is om hennepkwekerijen in woningen zonder meer uit te sluiten van het toepassingsgebied van die bepaling. Zo heeft de minister bij de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer op de vraag wanneer op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan worden ingegrepen bij hennepteelt in een woning niet geantwoord dat dat niet mogelijk is. In plaats daarvan heeft hij gewezen op het criterium van verkopen, afleveren of verstrekken, dan wel daartoe aanwezig zijn, en gezegd dat aangenomen mag worden dat de teelt in een huis dat is ingericht als een plantage, niet bedoeld is voor eigen consumptie (Handelingen II 2006/07, blz. 55-3138 en 55-3139).

De in rechtsoverweging 2.10 van de aangevallen uitspraak aangehaalde opmerkingen van de minister bij de behandeling van voormeld wetsvoorstel (Handelingen II 2006/07, blz. 55-3137) en de in dezelfde rechtsoverweging genoemde verwerping van het amendement-Teeven (Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 14) wijzen er niet op dat beoogd is om hennepkwekerijen in woningen zonder meer uit te sluiten van het toepassingsgebied van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De opmerkingen van de minister houden in dat er niet voor is gekozen om in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, naast verkoop, aflevering en verstrekking van drugs, ook productie van drugs op te nemen, waarin het amendement-Teeven voorzag. Dat het toepassingsgebied van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet aldus is verruimd, neemt niet weg dat die bepaling wel van toepassing is bij aanwezigheid in een pand van drugs die bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit het pand.

Dat de minister in zijn door de voorzieningenrechter aangehaalde opmerkingen erop heeft gewezen dat op grond van artikel 97 (thans artikel 17) van de Woningwet een woning wegens hennepteelt kan worden gesloten, laat onverlet dat hennepteelt in een woning ook onder artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwetkan vallen, mits aan de in die bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. Artikel 17 van de Woningwet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet betreffen verschillende overtredingen die niet noodzakelijkerwijs samenvallen. Artikel 17 van de Woningwet verschaft een bevoegdheid tot sluiting van een pand indien daarin – in strijd met bij of krachtens de Woningwet gestelde voorschriften – activiteiten plaatsvinden die gepaard gaan met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid. Dit artikel ziet daarmee, anders dan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, niet alleen op drugsgerelateerde activiteiten. Evenzeer anders dan bij artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is voor toepassing van artikel 17 van de Woningwet op hennepteelt vereist dat de teelt gepaard gaat met bedreiging of gevaar als hiervoor bedoeld en is niet vereist dat de geteelde hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Het al dan niet aanwezig zijn van niet uit de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs voortvloeiend gevaar voor de omgeving en omwonenden, zoals elektrocutie- of brandgevaar in het geval van een technisch ondeugdelijke en onveilige hennepteelt, is in het kader van de beoordeling of is voldaan aan het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwetniet relevant. Tegen zodanig gevaar kan op grond van artikel 17 van de Woningwet worden opgetreden.

4.4. Gezien het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester niet bevoegd was om krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang met betrekking tot de woning op te leggen. Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is, reeds gezien het voorgaande, gegrond. Hetgeen de burgemeester voor het overige heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard, het besluit van 18 oktober 2012 is vernietigd, het besluit van 31 mei 2012 met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is geschorst en de burgemeester is veroordeeld tot vergoeding van bij [wederpartij A] en [wederpartij B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden waaraan de voorzieningenrechter niet is toegekomen, behandelen, voor zover daar nog belang bij is.

6. [ wederpartij A] en [wederpartij B] hebben betoogd dat de burgemeester in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om sluiting van de woning gedurende zes maanden te gelasten. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de woning geen verkooppunt is, zodat er geen loop naar de woning is die ongedaan moet worden gemaakt. Met de sluiting van de woning wordt in dit geval niet beoogd om acute en ontoelaatbare overlast of een verboden situatie te beëindigen. Weliswaar is in de woning hennep geteeld, maar deze situatie is meer dan een jaar geleden beëindigd. Niet gebleken is dat daarna opnieuw hennep is geteeld in de woning dan wel dat daarvoor aanwijzingen bestaan. De burgemeester heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende, maar effectievere maatregel dan sluiting, bijvoorbeeld een periodieke controle van de woning. De duur van de sluiting is bovendien in strijd met het Handhavingsbeleid, nu dit voorziet in een sluiting van één maand bij een eerste constatering van een overtreding. Voorts dient hun belang bij het ongestoord kunnen verblijven in de woning zwaarder te wegen dan het met de sluiting van de woning te dienen belang. Ten slotte is de sluiting van de woning in strijd met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM, aldus [wederpartij A] en [wederpartij B].

6.1. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en de omstandigheden dat reeds eerder een hennepkwekerij in de woning is aangetroffen en een verband bestaat met de in 2010 aangetroffen hennepkwekerij aan de Merwedestraat, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten tijde van de besluitvorming aannemelijk was dat de woning was betrokken bij de georganiseerde handel in softdrugs. Daarbij heeft hij in aanmerking mogen nemen dat het bij herhaling bedrijfsmatig telen van hennep niet los kan worden gezien van de grootschalige handel daarin en de negatieve invloed daarvan op het openbare leven en het woon- en leefklimaat. Hij heeft dan ook in redelijkheid de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk kunnen achten om de rol van de woning in de hennepproductie en -handel ongedaan te maken.

De burgemeester heeft voorts deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet heeft volstaan met het periodiek controleren van de woning. Zoals in het besluit van 18 oktober 2012 is uiteengezet, zijn bij eerdere controles in de woning overtredingen van de Opiumwet geconstateerd, waarna de fase van het houden van toezicht was gepasseerd.

[wederpartij A] en [wederpartij B] hebben tevergeefs betoogd dat de sluiting van de woning voor zes maanden in strijd is met het Handhavingsbeleid. Volgens dat beleid had de woning, nu voor de tweede maal daarin een situatie als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van Opiumwet was geconstateerd, voor onbepaalde tijd moeten worden gesloten. De burgemeester heeft zich echter op het standpunt gesteld dat zich een bijzonder geval voordoet op grond waarvan ten voordele van [wederpartij A] en [wederpartij B] van het beleid wordt afgeweken. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat sluiting voor onbepaalde tijd volgens hem een leedtoevoegend karakter heeft. Omdat reeds eerder een hennepkwekerij in de woning is aangetroffen en een verband bestaat met de in 2010 aangetroffen hennepkwekerij aan de Merwedestraat, is sluiting voor één maand, zoals het Handhavingsbeleid voorschrijft bij een eerste constatering, volgens de burgemeester evenwel niet doelmatig genoeg. Dit door de burgemeester ingenomen standpunt acht de Afdeling niet onredelijk.

De burgemeester heeft verder voldoende rekening gehouden met de belangen van [wederpartij A], [wederpartij B] en de andere bewoners van de woning. Daartoe wordt overwogen dat in de woning geen minderjarige kinderen wonen en [zuster van [wederpartij B] over een andere woning beschikt, waarin zij en de andere bewoners van de woning, die, met uitzondering van [wederpartij A], aan haar verwant zijn, gedurende de sluiting konden verblijven. Gelet hierop, op de aangetroffen hoeveelheid hennep, op de eerder in de woning aangetroffen hennepkwekerij en op het verband met de in 2010 aangetroffen hennepkwekerij aan de Merwedestraat, heeft de burgemeester in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang bij sluiting van de woning dan aan het belang van [wederpartij A], [wederpartij B] en de andere bewoners bij het kunnen verblijven in de woning.

Zoals onder 4.1 is overwogen, kan de toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwetneergelegde bevoegdheid zeer ingrijpende gevolgen met zich brengen voor de bewoners van een woning. Anders dan [wederpartij A] en [wederpartij B] hebben betoogd, is de sluiting voor zes maanden evenwel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Gelet op de betrokkenheid van de woning bij de georganiseerde handel in softdrugs, mocht de burgemeester sluiting van de woning gedurende zes maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen.”

Andersluidende uitspraken

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is tevens een reactie op uitspraken van o.a. de rechtbank Haarlem en Roermond die andersluidend oordeelden:

  • Rechtbank Haarlem, 30 november 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5387
    Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op basis van artikel 13b van deOpiumwet bevoegd is om handhavend op te treden heeft verweerder in het bestreden besluit opnieuw gewezen op de inmiddels bestaande ‘vaste’ jurisprudentie in vergelijkbare zaken, waarin artikel 13b van de Opiumwet als grondslag voor handhavend optreden is gebruikt. Daarin wordt ‘de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep(planten)’ voldoende basis geacht voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor sluiting van een woning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strookt de door verweerder geciteerde jurisprudentie niet met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter concludeert uit de wetsgeschiedenis dat de wetgever met de toevoeging ‘dan wel daartoe aanwezig is’, heeft bedoeld dat voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet er sprake moet zijn van het verkopen, afleveren of verstrekken van drugs vanuit het betreffende pand dan wel van de aanwezigheid van drugs om in dat pand te worden verkocht. Het enkele aantreffen van een hoeveelheid verdovende middelen die de hoeveelheid voor eigen gebruik overstijgt, maar die elders zullen worden verkocht, is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet onvoldoende.

Bovendien kan de voorzieningenrechter uit de wetsgeschiedenis niet anders concluderen dan dat de wetgever uitdrukkelijk heeft beoogd om de bevoegdheid van de burgemeester zoals neergelegd in artikel 13b van deOpiumwet niet zo ver te laten strekken, dat deze ook van toepassing is op hennepkwekerijen. Daarbij heeft de wetgever rekening gehouden met het feit dat artikel 97 (thans artikel 17) van de Woningwet een grondslag biedt om tegen illegale hennepkwekerijen op te treden.

The post Artikel 13b Opiumwet is wel bedoeld voor huisuitzetting wegens hennepkwekerij appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/artikel-13b-opiumwet-wel-bedoeld-voor-huisuitzetting-wegens-hennepkwekerij/feed/ 0
Gevolgen van sluiting woning ogv artikel 13b Opiumwet voor de inwonende zoon te ernstig https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gevolgen-van-sluiting-woning-ogv-artikel-13b-opiumwet-voor-de-inwonende-zoon-te-ernstig/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gevolgen-van-sluiting-woning-ogv-artikel-13b-opiumwet-voor-de-inwonende-zoon-te-ernstig/#respond Fri, 04 Apr 2014 14:45:40 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1123 Weliswaar ging het niet om een hennepkwekerij, maar toch is deze zaak van belang om een sluiting van een woning door de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet te voorkomen. In de woning was meer dan 3 kilogram heroïne aangetroffen. Daarop had de burgemeester besloten tot sluiting van de woning. De rechter vond dat […]

The post Gevolgen van sluiting woning ogv artikel 13b Opiumwet voor de inwonende zoon te ernstig appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Weliswaar ging het niet om een hennepkwekerij, maar toch is deze zaak van belang om een sluiting van een woning door de burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet te voorkomen. In de woning was meer dan 3 kilogram heroïne aangetroffen. Daarop had de burgemeester besloten tot sluiting van de woning. De rechter vond dat echter niet kunnen omdat in die woning ook een 17-jarige schoolgaande zoon woonde, hetgeen een kwetsbare leeftijd is. De rechter overwoog dat het aannemelijk is dat de sluiting van de woning de stabiliteit van het gezin van verzoekster met haar minderjarige zoon zal verstoren en daarmee een ontwrichtende werking heeft, waardoor de burgemeester in redelijkheid niet tot woningsluiting heeft mogen overgaan, maar had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing (Rechtbank Rotterdam, 17 februari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:1089).

“2. Het besluit van de burgemeester om tot sluiting van de door verzoekster gehuurde woning over te gaan is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Op grond van dit artikel is – voor zover hier van belang – de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in de woning een middel als bedoeld in lijst I – in dit geval is bij doorzoeking van de woning 3151 gram heroïne en 139 gram cocaïne aangetroffen – wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.

3. Op grond van de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ (de Beleidsregel) wordt door de burgemeester na het voor de eerste maal aantreffen van drugs in een woning in beginsel besloten tot sluiting voor de duur van zes maanden, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan. Afhankelijk van de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden kan de sluiting worden bevolen voor een periode van maximaal twaalf maanden, of worden beperkt tot een periode van drie maanden. In het beleid is, niet limitatief, een aantal indicatoren genoemd die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel kan worden volstaan met een waarschuwing. De genoemde indicatoren zijn:

  • De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre is sprake van handelshoeveelheden van verschillende middelen, combinatie van hard- en softdrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid op zichzelf is al voldoende om handel aan te nemen en daadwerkelijke verkoop, afleveren of verstrekken hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handelshoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.
  • De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht wordt aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of -gebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, et cetera, in de woning.
  • Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare(drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.
  • Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.
  • De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n). Hierbij kan gedacht worden aan een buurt waarin de woning zich bevindt (staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt) of de drugsoverlast die in de directe omgeving wordt ondervonden.
  • De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.
4. De burgemeester heeft niet volstaan met een waarschuwing, omdat volgens hem het belang van verzoekster en haar jongste bij haar inwonende kind om in de woning te kunnen blijven niet opweegt tegen het belang van herstel van de openbare orde en leefbaarheid in de omgeving van de woning van verzoekster aan de[adres 1]. De burgemeester heeft daarbij meegewogen dat het gaat om een zeer grote handelshoeveelheid drugs en dat de woning in de aandachtswijk [wijk] ligt, die juist wat betreft drugsoverlast negatief in de belangstelling staat. Daarnaast acht de burgemeester het risico op herhaling reëel door de opstelling van verzoekster, omdat zij zich niet verantwoordelijk acht voor de gedragingen van ten minste twee van de af en toe bij haar verblijvende kinderen die beide in relatie staat tot Opiumdelicten. Verder stelt de burgemeester zich op het standpunt dat er ook aanwijzingen zijn voor handel in verdovende middelen, omdat ook 353 gram paracetamol en 13 mobiele telefoons zijn aangetroffen.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel de eerst genoemde indicator onmiskenbaar in het nadeel van verzoekster uitvalt, uit de door de burgemeester gemaakte afweging niet of onvoldoende blijkt hoe hij de belangen van verzoekster heeft betrokken bij zijn afweging. Zo heeft verweerder geen blijk gegeven dat hij de situatie van de bij verzoekster wonende 17-jarige zoon daadwerkelijk bij de belangenafweging heeft betrokken, terwijl het gaat om een minderjarige schoolgaande jongen in een kwetsbare leeftijd. Ook heeft verweerder geen aandacht besteed aan het feit dat verzoekster de kost verdient met twee vaste betrekkingen. Het is aannemelijk dat sluiting van de woning een destabiliserend effect zal hebben op de gezinssituatie van verzoekster en haar jongste bij haar inwonende zoon. De burgemeester heeft kennelijk geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop verzoekster na de sluiting haar gezinsleven zou kunnen voortzetten. De mededeling van de derde-partij ter zitting dat een pension tot de mogelijkheden zou behoren en op termijn zelfs een woning, is te weinig concreet, is kennelijk niet onderzocht door de burgemeester alvorens hij tot de sluiting besloot, en biedt te weinig inzicht in de mate waarin de ontwrichtende werking van de sluiting kan worden weggenomen.
6. Ook blijkt niet in welke mate de woning betrokken is bij drugshandel en drugsbezit. Uit de door de burgemeester aan het besluit ten grondslag gelegde stukken valt niet op te maken of de vondst van de drugs in de woning een eenmalig incident betreft of dat verzoeksters oudste zoon andere keren drugs in de woning heeft opgeborgen. Telefoontaps en observaties zijn wel de aanleiding geweest om de woning te onderzoeken op 19 november 2013, maar niet is bekend hoe lang en hoe vaak is getapt en geobserveerd en ook is niet bekend of daaruit is af te leiden of er (vaker) drugs (van en) naar de woning zijn vervoerd.
7. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen sprake is van aan de woning gerelateerde openbare-ordedelicten of –problemen. Er zijn geen klachten over de woning of over verzoekster, ook niet na het incident. De heer Blom, die namens de politie bij het zienswijzengesprek aanwezig was, heeft bij dat gesprek verklaard dat er bij de politie geen meldingen van overlast van de woning of de huurders bekend zijn en de heer Bron, die namens de deelgemeente bij het zienswijzengesprek aanwezig was, heeft bij dat gesprek verklaard dat de foto’s uit het politierapport niet impliceren dat het om straathandel gaat, maar om verkoop van grotere hoeveelheden. Ter zitting is namens de verhuurder verklaard dat er geen sprake is van overlast vanuit de woning of door verzoekster.
8. Voorts is niet gebleken dat verzoekster wist van de aanwezigheid van drugs. Wel kan verzoekster verweten worden dat zij in het geheel niet op de hoogte was van de alledaagse activiteiten van haar oudste zoon, terwijl hij de maanden voorafgaand aan het incident regelmatig, in elk geval af en toe, bij verzoekster in de woning verbleef of sliep.
9. Daar staat tegenover dat het risico van herhaling als laag moet worden ingeschat, nu verzoekster heeft gesteld dat zij haar oudste zoon, die nu in detentie zit, niet meer tot de woning zal toelaten en hem geen nieuwe sleutel heeft gegeven nadat de sloten van de woning waren vervangen na de instap op 19 november 2013. Verzoekster heeft bij het zienswijzegesprek weliswaar gezegd dat zij haar zoons niet buiten zal laten staan, maar ter zitting heeft zij stellig verklaard dat zij daar mee doelde op de situatie vóór de instap, en dat nu haar oudste zoon er niet meer inkomt.
10. De gegevens over de mogelijke verwevenheid met drugsdelicten van een andere meerderjarige zoon van verzoekster zijn zodanig weinig concreet, dat deze geen rol kunnen spelen bij een besluit tot sluiting van de woning.
11. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aan de hand van de in de Beleidsregels geformuleerde criteria uit te voeren belangenafweging ertoe had moeten leiden dat de burgemeester kon volstaan met het geven van een waarschuwing, ook al is er een grote hoeveelheid harddrugs in de woning aangetroffen.

12. Deze uitkomst is ook meer in lijn met het door verzoekster ter zitting genoemde geval waarin de burgemeester, nadat in een woning aan de [adres 2] in Rotterdam 248 gram cocaïne was aangetroffen, is overgegaan tot het geven van een waarschuwing in plaats van de woning te sluiten. De wijk waarin de woning van verzoekster ligt scoort weliswaar lager op de wijkveiligheidsindex, maar in het genoemde geval ging het ook om een bewoner die door een incidenteel bij hem verblijvend familielid betrokken was geraakt bij de drugsvondst en was er ook geen sprake van overlast door de betreffende bewoner. Net als in het geval van verzoekster zat het betreffende familielid in detentie, had die persoon geen woningsleutel en heeft de bewoner gezegd dat hij die persoon niet meer tot de woning zou toelaten. Omstandigheden ten aanzien waarvan de burgemeester in het betreffende geval heeft overwogen dat die de kans op herhaling verkleinden.13.Gelet op de omstandigheden van het geval en omdat het aannemelijk is dat de sluiting van de woning de stabiliteit van het gezin van verzoekster met haar minderjarige zoon zal verstoren en daarmee een ontwrichtende werking heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid niet tot woningsluiting heeft mogen overgaan, maar had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.

14.Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand zal blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

The post Gevolgen van sluiting woning ogv artikel 13b Opiumwet voor de inwonende zoon te ernstig appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/gevolgen-van-sluiting-woning-ogv-artikel-13b-opiumwet-voor-de-inwonende-zoon-te-ernstig/feed/ 0
Sluiting koopwoning na hennepkwekerij 42 hennepplanten niet toegestaan https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-koopwoning-na-hennepkwekerij-42-hennepplanten-niet-toegestaan/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-koopwoning-na-hennepkwekerij-42-hennepplanten-niet-toegestaan/#respond Fri, 04 Apr 2014 14:20:19 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1119 Bij het aantreffen van een hennepkwekerij in een koopwoning, kan de burgemeester besluiten om de woning te sluiten. In deze zaak ging het om een koopwoning,alwaar op 6 januari 2014 een doorzoeking had plaatsgevonden in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking zijn 42 hennepplanten aangetroffen en meerdere goederen voor het […]

The post Sluiting koopwoning na hennepkwekerij 42 hennepplanten niet toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Bij het aantreffen van een hennepkwekerij in een koopwoning, kan de burgemeester besluiten om de woning te sluiten. In deze zaak ging het om een koopwoning,alwaar op 6 januari 2014 een doorzoeking had plaatsgevonden in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking zijn 42 hennepplanten aangetroffen en meerdere goederen voor het kweken van hennep, zoals combilampen, een koolstoffilter en tijdschakelaars. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan de sluiting van de woning van verzoeker gedurende drie maanden als last onder bestuursdwang opgelegd. De rechter was het hier niet mee eens, en schorste deze beslissing van de burgemeester, nu de gemeente de risico’s voor de omgeving niet aannemelijk had gemaakt en geen afdoende belangenafweging gemaakt.

Grondslag sluiting koopwoning

Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Evenredigheids- en gelijkheids-, en motiveringsbeginsel

Door de advocaat van de huiseigenaar was aangevoerd dat de gemeente voor de uitvoering van de bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geen beleidsregels heeft vastgesteld en gepubliceerd, terwijl daaraan in de media en in de beschikbare stukken wel aan wordt gerefereerd door verweerder. Verzoeker heeft gesteld dat dit in strijd is met de zorgvuldige voorbereiding van het nemen van besluiten, alsmede in strijd is met het vertrouwensbeginsel, omdat er bij verzoeker niets bekend is over de wijze van handhaving van verweerder in dit soort situaties. Verder is aangevoerd dat geen sprake is geweest van een op de omstandigheden van het geval toegespitste motivering.

Dat verweer werd nog verworpen door de rechter. Volgens de voorzieningenrechter heeft de gemeente bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beleidsvrijheid, waardoor de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester daarom terughoudend moet toetsen.
Van een verplichting tot het vaststellen van beleidsregels ten aanzien van het gebruikmaken van de bevoegdheid tot handhaven is  geen sprake in dit geval, zo overweegt de voorzieningenrechter.. Dat er beleidsregels in voorbereiding zijn maakt niet dat die nu al bekend gemaakt kunnen worden.

Wel moet bij een besluit tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgens de voorzieningenrechter sprake zijn van eerbiediging van het evenredigheids- en gelijkheidsbeginsel en dient een dergelijk besluit voorzien te zijn van een deugdelijke motivering, waarbij de door verweerder gemaakte belangenafweging inzichtelijk wordt gemaakt. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 11 december 2013 (vindplaats: ECLI: NL:RVS:2013:2365).

Geen sluiting koopwoning bij eerste overtreding

In de Kamerstukken (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.

Onvoldoende motivering en belangenafweging

De rechter oordeelt in het licht van deze Kamerstukken dat de burgemeester zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van de huiseigenaar. In dat kader heeft de rechter het volgende overwogen:

“5.4 Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat de tijdelijke sluiting tot doel heeft verloedering van de woonomgeving en aantasting van de openbare orde ten gevolge van drugs gerelateerde activiteiten tegen te gaan. De woning van verzoeker heeft door de aangetroffen handelshoeveelheid hennep en als hennepkwekerij een risico gevormd voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden. Drugsfabricage en handel zorgt voor ernstige maatschappelijke risico’s. Naast aantasting van de leefomgeving en gevaar voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden, wordt ook de rechtsorde aangetast door het witwassen van criminele winsten in de bovenwereld. Het afgelopen jaar heeft verweerder als vaste lijn aangehouden bij overtreding van de Opiumwet de betreffende woning voor drie maanden te sluiten.

5.5.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met deze motivering onvoldoende gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot het gelasten van de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. De voorzieningenrechter komt tot dat oordeel op grond van de volgende overwegingen.

Allereerst staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de bestendige gedragslijn van verweerder, zoals die ter zitting uiteengezet is, op gespannen voet met het in de wetgeschiedenis verwoorde uitgangspunt dat bij een eerste overtreding in beginsel niet dient te worden overgegaan tot sluiting van een woning. De gegeven motivering om – ook al gaat het hier om een eerste overtreding – toch tot sluiting over te gaan berust op zeer algemene stellingen omtrent verloedering en overlast, terwijl daarvoor geen concrete en op dit geval toegesneden onderbouwing is gegeven.

De aangetroffen hoeveelheid hennepplanten is weliswaar meer dan vijf zodat mag worden aangenomen dat sprake kan zijn van handel in hennep, maar uit de beschikbare stukken blijkt niet van een concrete aanwijzing dat daarmee een risico voor overlast bestond of daadwerkelijk overlast is veroorzaakt.

Voorts blijkt in het geheel niet in welke zin verweerder de belangen van verzoeker heeft betrokken bij de besluitvorming. De door verzoeker ingediende zienswijze bevindt zich niet bij de door verweerder ingezonden stukken en in het bestreden besluit is niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker.

Ter zitting heeft verzoeker zijn situatie toegelicht. Verzoeker heeft een koopwoning en leeft van een arbeidsongeschiktheidsuitkering en van een aanvulling daarop. Als hij zijn woning moet verlaten is dat voor hem financieel, maar ook gelet op zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid, zeer bezwarend. Hij gebruikt wiet met instemming van zijn behandelend artsen in verband met pijnklachten. Verweerder heeft deze feiten en omstandigheden niet betwist.

5.6.In de bezwaarprocedure zal verweerder het bestreden besluit moeten heroverwegen. Mogelijk kunnen daarbij, onder aanpassing van motivering van het besluit, de hiervoor vastgestelde gebreken die nu aan het besluit kleven worden hersteld. Nu de uitkomst van die heroverweging echter niet vaststaat ziet de voorzieningenrechter aanleiding om thans over te gaan tot schorsing van het bestreden besluit. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de door verweerder beoogde sluiting van de woning voor verzoeker zeer ingrijpend is en deels onomkeerbaar.”

Conclusie

De conclusie was dus dat de burgemeester de beslissing tot sluiting van de koopwoning niet goed had gemotiveerd, en dat de bewoner daarom zolang nog in zijn woning mocht blijven. De sluiting werd ongedaan gemaakt.

The post Sluiting koopwoning na hennepkwekerij 42 hennepplanten niet toegestaan appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-koopwoning-na-hennepkwekerij-42-hennepplanten-niet-toegestaan/feed/ 0
Scriptie bestuursrechtelijke hennepruiming https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/scriptie-bestuursrechtelijke-hennepruiming/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/scriptie-bestuursrechtelijke-hennepruiming/#respond Fri, 07 Mar 2014 23:24:33 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1044 Bij een bestuursrechtelijke hennepruiming kan de overheid een inmenging plegen in de mensenrechten van de betrokkenen. Het is de vraag of een dergelijke inmenging wel gerechtvaardigd is. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM moet een inmenging worden getoetst aan drie voorwaarden: het vereiste van een wettelijke grondslag (‘law’-vereiste), of voldaan is aan één […]

The post Scriptie bestuursrechtelijke hennepruiming appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Bij een bestuursrechtelijke hennepruiming kan de overheid een inmenging plegen in de mensenrechten van de betrokkenen. Het is de vraag of een dergelijke inmenging wel gerechtvaardigd is. Op grond van de jurisprudentie van het EHRM moet een inmenging worden getoetst aan drie voorwaarden: het vereiste van een wettelijke grondslag (‘law’-vereiste), of voldaan is aan één van de doelcriteria en of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving (‘necessity’-toets). Deze laatste toets betreft met name de proportionaliteit van de maatregel en vraagt een belangenafweging in het concrete geval. In deze scriptie zijn in verband met de omvang van het onderzoek niet alle aspecten van de bestuursrechtelijke hennepruiming onderzocht.

De conclusies van het onderzoek zijn dan ook beperkt tot de bestudeerde onderdelen van een hennepruiming. Een algemeen oordeel over de bestuursrechtelijke hennepruiming als geheel kan dan ook niet worden gegeven. De volgende aspecten van een bestuursrechtelijke hennepruiming zijn in het kader van deze scriptie getoetst aan de mensenrechten:
• het binnentreden in de woning;
• de inbeslagname en vernietiging van zaken;
• het verstrekken van persoonsgegevens door het bestuursorgaan aan derde partijen zoals woningcorporaties en hypotheekverstrekkers;
• het sluiten van de woning op grond van art. 13b Opw;
• het toepassen van spoedeisende bestuursdwang en kostenverhaal bij een minderjarige overtreder.

Scriptie “Bestuursrechtelijke hennepruiming”

The post Scriptie bestuursrechtelijke hennepruiming appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/scriptie-bestuursrechtelijke-hennepruiming/feed/ 0
Sluiting huis vanwege hennepkwekerij niet toegestaan ogv artikel 13b Opiumwet https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-huis-vanwege-hennepkwekerij-niet-toegestaan-ogv-artikel-13b-opiumwet/ https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-huis-vanwege-hennepkwekerij-niet-toegestaan-ogv-artikel-13b-opiumwet/#respond Fri, 07 Mar 2014 23:16:27 +0000 https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/?p=1042 Artikel 13b van de Opiumwet regelt de bevoegdheid van de burgemeester om een woning of lokaal te sluiten in verband met het verkopen, afleveren, verstrekken of aanwezig hebben van een stof die op lijst I of II van de Opiumwet staat. Het telen van hennep wordt niet met zoveel worden genoemd in artikel 13b Opiumwet, zodat er […]

The post Sluiting huis vanwege hennepkwekerij niet toegestaan ogv artikel 13b Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
Artikel 13b van de Opiumwet regelt de bevoegdheid van de burgemeester om een woning of lokaal te sluiten in verband met het verkopen, afleveren, verstrekken of aanwezig hebben van een stof die op lijst I of II van de Opiumwet staat. Het telen van hennep wordt niet met zoveel worden genoemd in artikel 13b Opiumwet, zodat er vanuit moet worden gegaan dat het artikel geen basis biedt voor sluiting van een huis. Dit volgt ook uit een tweetal uitspraken van de rechtbank Haarlem.

Rechtbank Haarlem, 29 juni 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5940


2.6 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ook niet ten grondslag gelegd de verkoop van drugs vanuit de woning, doch de enkele aanwezigheid van de hennepkwekerij. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning voldoende is om aan te nemen dat sprake is van handel vanuit de woning, als wordt bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus verweerder. Een hennepkwekerij met een (groot) aantal oogstbare planten, moet als een zodanige handelshoeveelheid worden aangemerkt. Hij stelt zich gelet hierop op het standpunt dat hij bevoegd is handhavend op te treden. Verweerder vindt voor zijn opvatting steun in uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Roermond (onder andere de uitspraak van 3 mei 2011 LJN:BQ3816).

2.7 De rechtbank Roermond baseert zijn uitspraak op het oordeel dat in de toevoeging in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van de woorden “dan wel daartoe aanwezig is” duidelijk en ondubbelzinnig moet worden gelezen dat ook de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs – in casu een wietplantage, met oogstbare planten – in een woning de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een woning. Voor het te rade gaan bij de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de uitleg van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestaat in geval de wetstekst duidelijk is, geen ruimte. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de rechtbank Roermond dat de tekst van de wet voldoende duidelijk is niet. Naar haar oordeel blijkt reeds uit de vele vragen die daarover zijn gesteld bij de behandeling van de wetswijziging dat de tekst van artikel 13b van de Opiumwet voor meerdere uitleg vatbaar is. In dat geval is raadpleging van de wetsgeschiedenis teneinde te bepalen wat de wetgever heeft beoogd, vereist.

2.7.1. Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet hebben de verantwoordelijke ministers in antwoord op vragen van de kamerleden het volgende geantwoord:

“Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in de Woningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2)”.

Bij de behandeling van het wetvoorstel in de tweede kamer heeft de Minister van Justitie voorts het volgende opgemerkt:

“Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbare ordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend. De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen (Handelingen TK 29 maart 2007, 55-3137)”.

Het nadien nog ingediende amendement Teeven waarin werd beoogd de bestaande en voorgestelde bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door de burgemeester uit te breiden, om zo de hele keten die voorafgaat (en volgt) op de handel in verdovende middelen als genoemd in het onderhavige artikel, onder de reikwijdte te laten vallen – het ging daarbij ook om gevallen waarbij in woningen reeds voorbereidingen waren getroffen voor de teelt, maar er nog geen planten worden aangetroffen, dus waarbij van verkoop nog geen sprake was – is vervolgens afgestemd.

Naar aanleiding van specifieke vragen over de reikwijdte van het wetsvoorstel, en meer in het bijzonder naar de reikwijdte van de zinsnede “dan wel daartoe aanwezig is” heeft de minister in de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2) nog uiteengezet dat “de zinsnede onderdeel vormt van de huidige (lees: reeds bestaande) tekst van artikel 13b van de Opiumwet […] Deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering en vertrekking van drugs.[…] Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.”

En in de Memorie van Toelichting (MvT, TK 2005-2006, 30515, nr.3, p.10):

“Naar aanleiding van een verzoek van de NVvR wordt opgemerkt dat met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop aflevering of verstrekking daarvan […] Voor zover de gedachte mocht hebben postgevat, dat daarmee op een handelsvoorraad wordt bedoeld is sprake van een misverstand. […] Bij artikel 13b gaat het om illegale verkooppunten […]”

2.8 Gelet op bovengenoemde passages uit de parlementaire geschiedenis concludeert de voorzieningenrechter dat bij de behandeling van het wetsvoorstel de vraag uitdrukkelijk aan de orde is geweest of wietteelt ook moet worden geacht te vallen binnen de reikwijdte van het nieuwe artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De minister is hier op ingegaan en heeft beargumenteerd aangegeven waarom dat niet het geval is en waarom hij ervoor heeft gekozen de reikwijdte niet tevens uit te strekken tot wietteelt, te weten omdat artikel 97 Woningwet (thans artikel 17 Woningwet) daarin reeds voorziet.

2.9 Zoals reeds overwogen volgt, naar voorlopig oordeel, uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever niet heeft beoogd de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet uit te strekken tot hennepkwekerijen. De wetgever heeft de bevoegdheid ten aanzien daarvan op te treden neergelegd in artikel 17 Woningwet. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven uitdrukkelijk te hebben gekozen voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter is echter niet gebleken van beletselen voor verweerder om ten tijde in geding artikel 17 Woningwet toe te passen.

Rechtbank Haarlem, 30 november 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5387

2.5 De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 29 juni 2012 geoordeeld dat verweerder op grond van de in het primaire besluit aangevoerde gronden niet bevoegd was tot sluiting van de woning van eisers over te gaan. Zij zal thans dienen te beoordelen of de door verweerder ditmaal aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gronden het besluit wel kunnen dragen.

2.6 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om handhavend op te treden heeft verweerder in het bestreden besluit opnieuw gewezen op de inmiddels bestaande ‘vaste’ jurisprudentie in vergelijkbare zaken – ook van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (onder meer in de uitspraak van 21 maart 2012, LJN: BV9512) – waarin artikel 13b van de Opiumwet als grondslag voor handhavend optreden is gebruikt. Daarin wordt ‘de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep(planten)’ voldoende basis geacht voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor sluiting van een woning.

Naar de mening van verweerder is artikel 13b van de Opiumwet uitgebreid teneinde de bevoegdheid te creëren om op te treden tegen overlast in de woonomgeving als gevolg van overtreding van de Opiumwet in ruime zin. Niet alleen de verkoop maar ook het bedrijfsmatig kweken van hennep veroorzaakt onrust en een onveilig gevoel in de woonomgeving en kan aldus worden aangepakt op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor bewoners van een woning en het recht op respect voor de woning zoals dat is vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) raakt. Reeds daarom is een ruime uitleg van de toepassingsmogelijkheden van artikel 13b van de Opiumwet niet op zijn plaats. Daarbij strookt de door verweerder geciteerde jurisprudentie, naar haar oordeel, ook niet met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet.

Zoals reeds overwogen in de uitspraak van 29 juni 2012 bestaat voor het te rade gaan bij de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de uitleg van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in dit geval zeker aanleiding. Anders dan in onder meer de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juli 2011 (LJN: BR3945) is overwogen, is de tekst van de wet voor meerdere uitleg vatbaar. Dit blijkt reeds uit de vele vragen die daarover zijn gesteld zijn bij de behandeling van de wetswijziging – niet alleen door Kamerleden maar onder meer door de NVvR. In dat geval is raadpleging van de wetsgeschiedenis teneinde te bepalen wat de wetgever heeft beoogd, vereist.

2.8 Uit de Memorie van Toelichting (TK 2005-2006, 30515, nr.3) blijkt dat de wetgever bij het wijzigen van artikel 13b van de Opiumwet het oog heeft gehad op het aanpakken van ‘systematische handel in verdovende middelen buiten coffeeshops om, dus vanuit woningen of andere lokalen’ Uit onderzoek is gebleken dat deze illegale verkoop [vanuit woningen toevoeging voorzieningenrechter] in veel gemeenten voorkomt en dat dit gepaard gaat met overlast voor en verloedering van de omgeving van deze illegale verkooppunten. Daarom is de wens ontstaan de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet op te rekken, zodat niet alleen kan worden opgetreden in geval van illegale verkoop vanuit voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, maar ook tegen illegale verkoop vanuit woningen en lokalen. De toelichting spreekt expliciet over het terugdringen van ‘verkoop’ en ‘handel’ vanuit woningen en over het opheffen van ‘illegale verkooppunten’ in woonwijken.

Naar aanleiding van een vraag naar de reikwijdte van het wetsontwerp, meer in het bijzonder naar de reikwijdte van de zinsnede ‘dan wel daartoe aanwezig is’ heeft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag (TK 2006-2007, 30515, nr 6 p.2.) nog eens expliciet uiteengezet dat ‘deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Overigens vindt in de praktijk optreden tegen panden pas plaats, nadat al is geconstateerd dat er sprake is van illegale verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Die constatering is vastgelegd in informatie die door de gemeente is vergaard, meer in het bijzonder in processen-verbaal van de politie over waarnemingen van gedragingen in en rond het pand en/of verklaringen van kopers. Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.’

De voorzieningenrechter concludeert uit het vorengaande dat de wetgever met de toevoeging “dan wel daartoe aanwezig is”, heeft bedoeld dat voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet er sprake moet zijn van het verkopen, afleveren of verstrekken van drugs vanuit het betreffende pand dan wel van de aanwezigheid van drugs om in of vanuit dat pand te worden verkocht. Er moet derhalve sprake zijn van een verkooppunt. Het enkele aantreffen van een hoeveelheid verdovende middelen die de hoeveelheid voor eigen gebruik overstijgt, maar die elders zullen worden verkocht, is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet onvoldoende.

2.9 De in de jurisprudentie (onder meer de eerder genoemde uitspraak LJN: BV9512) veelvuldig genoemde ‘aanwezigheid van een handels¬hoeveelheid drugs’ als criterium, vindt de voorzieningenrechter nergens terug in de wetsgeschiedenis. Deze komt, naar zij aanneemt, voort uit het strafrecht en is in het coffeeshopbeleid als criterium opgenomen. In de Memorie van Toelichting (MvT, TK 2005-2006, 30515, nr.3, p.10) heeft de minister daarover het volgende verklaard: ‘Naar aanleiding van een verzoek van de NVvR wordt opgemerkt dat met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop aflevering of verstrekking daarvan. De term is overigens al sinds de invoering van artikel 13b is opgenomen en er bestaat geen onduidelijkheid over. Voor zover de gedachte mocht hebben postgevat, dat daarmee op een handelsvoorraad wordt bedoeld is sprake van een misverstand. De figuur van handelsvoorraad geldt alleen voor coffeeshops die passen binnen het lokale coffeeshopbeleid en voldoen aan de AHOJ-G criteria en wordt in dat verband ingevuld met een hoeveelheid van 500 gram hasjiesj. Bij artikel 13b gaat het om illegale verkooppunten die niet onder het coffeeshopbeleid vallen’.

De jurisprudentielijn waarnaar verweerder heeft verwezen, waarbij het enkele aanwezig zijn van een handelshoeveelheid drugs voldoende basis vormt om tot sluiting over te gaan, is wellicht ontstaan in de periode vóór de wetswijziging van artikel 13b van de Opiumwet toen dit artikel nog slechts kon worden ingezet tegen illegale verkoop vanuit voor het publiek toegankelijke lokalen en wordt deze lijn– naar uit het vorenstaande blijkt ten onrechte – thans een op een toegepast voor sluiting van woningen.

2.10 Nog daargelaten het vorenstaande, kan de voorzieningenrechter de jurisprudentielijn dat artikel 13b van de Opiumwet ook de bevoegdheid geeft om op te treden tegen illegale hennepkwekerijen in woningen, ook om een andere reden niet volgen.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet hebben de verantwoordelijke ministers in antwoord op vragen van de Kamerleden namelijk het volgende geantwoord:

“Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in de Woningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2)”.

Bij de behandeling van het wetvoorstel in de tweede kamer heeft de Minister van Justitie voorts het volgende opgemerkt:

“Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbare ordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend. De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen (Handelingen TK 29 maart 2007, 55-3137)”.

Het nadien nog ingediende amendement Teeven waarin werd beoogd de bestaande en voorgestelde bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door de burgemeester uit te breiden, om zo de hele keten die voorafgaat (en volgt) op de handel in verdovende middelen als genoemd in het onderhavige artikel, onder de reikwijdte te laten vallen – het ging daarbij ook om gevallen waarbij in woningen reeds voorbereidingen waren getroffen voor de teelt, maar er nog geen planten worden aangetroffen, dus waarbij van verkoop nog geen sprake was – is vervolgens afgestemd.

2.11 Uit het voorgaande kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat de wetgever uitdrukkelijk heeft beoogd om de bevoegdheid van de burgemeester zoals neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet niet zo ver te laten strekken, dat deze ook van toepassing is op hennepkwekerijen. Daarbij heeft de wetgever rekening gehouden met het feit dat artikel 97 (thans artikel 17) van de Woningwet een grondslag biedt om tegen illegale hennepkwekerijen op te treden.

2.12 Nu verweerder – anders dan de hoeveelheid hennepplanten – geen aanwijzingen heeft aangedragen dat er vanuit de woning drugs worden verkocht, afgeleverd, dan wel verstrekt, volgt de voorzieningenrechter niet het standpunt van verweerder, dat hij zijn bevoegdheid uit artikel 13b van de Opiumwet mocht aanwenden vanwege de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten.

2.13 Gelet op het vorenstaande blijft de voorzieningenrechter bij het standpunt dat verweerder in het onderhavige geval niet bevoegd is op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De overige gronden behoeven derhalve geen bespreking meer

Wel sluiting toegestaan

Er zijn echter ook uitspraken waarbij wel de sluiting van een huis is toegestaan door de rechter:

  • Rechtbank Roermond 27 juli 2011, LJN BR3945,
  • Voorzieningenrechter rechtbank Roermond 11 oktober 2011, LJN BV3813,
  • Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 29 juni 2012, LJN BW9986
  • Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 22 oktober 2011, LJN BV0187

The post Sluiting huis vanwege hennepkwekerij niet toegestaan ogv artikel 13b Opiumwet appeared first on hennepadvocaat-hennepkwekerij.

]]>
https://hennepadvocaat-hennepkwekerij.nl/sluiting-huis-vanwege-hennepkwekerij-niet-toegestaan-ogv-artikel-13b-opiumwet/feed/ 0