Sluiting huis vanwege hennepkwekerij niet toegestaan ogv artikel 13b Opiumwet

Artikel 13b van de Opiumwet regelt de bevoegdheid van de burgemeester om een woning of lokaal te sluiten in verband met het verkopen, afleveren, verstrekken of aanwezig hebben van een stof die op lijst I of II van de Opiumwet staat. Het telen van hennep wordt niet met zoveel worden genoemd in artikel 13b Opiumwet, zodat er vanuit moet worden gegaan dat het artikel geen basis biedt voor sluiting van een huis. Dit volgt ook uit een tweetal uitspraken van de rechtbank Haarlem.

Rechtbank Haarlem, 29 juni 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5940


2.6 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ook niet ten grondslag gelegd de verkoop van drugs vanuit de woning, doch de enkele aanwezigheid van de hennepkwekerij. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid softdrugs in de woning voldoende is om aan te nemen dat sprake is van handel vanuit de woning, als wordt bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, aldus verweerder. Een hennepkwekerij met een (groot) aantal oogstbare planten, moet als een zodanige handelshoeveelheid worden aangemerkt. Hij stelt zich gelet hierop op het standpunt dat hij bevoegd is handhavend op te treden. Verweerder vindt voor zijn opvatting steun in uitspraken van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Roermond (onder andere de uitspraak van 3 mei 2011 LJN:BQ3816).

2.7 De rechtbank Roermond baseert zijn uitspraak op het oordeel dat in de toevoeging in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van de woorden “dan wel daartoe aanwezig is” duidelijk en ondubbelzinnig moet worden gelezen dat ook de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs – in casu een wietplantage, met oogstbare planten – in een woning de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een woning. Voor het te rade gaan bij de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de uitleg van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestaat in geval de wetstekst duidelijk is, geen ruimte. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de rechtbank Roermond dat de tekst van de wet voldoende duidelijk is niet. Naar haar oordeel blijkt reeds uit de vele vragen die daarover zijn gesteld bij de behandeling van de wetswijziging dat de tekst van artikel 13b van de Opiumwet voor meerdere uitleg vatbaar is. In dat geval is raadpleging van de wetsgeschiedenis teneinde te bepalen wat de wetgever heeft beoogd, vereist.

2.7.1. Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet hebben de verantwoordelijke ministers in antwoord op vragen van de kamerleden het volgende geantwoord:

“Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in de Woningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2)”.

Bij de behandeling van het wetvoorstel in de tweede kamer heeft de Minister van Justitie voorts het volgende opgemerkt:

“Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbare ordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend. De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen (Handelingen TK 29 maart 2007, 55-3137)”.

Het nadien nog ingediende amendement Teeven waarin werd beoogd de bestaande en voorgestelde bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door de burgemeester uit te breiden, om zo de hele keten die voorafgaat (en volgt) op de handel in verdovende middelen als genoemd in het onderhavige artikel, onder de reikwijdte te laten vallen – het ging daarbij ook om gevallen waarbij in woningen reeds voorbereidingen waren getroffen voor de teelt, maar er nog geen planten worden aangetroffen, dus waarbij van verkoop nog geen sprake was – is vervolgens afgestemd.

Naar aanleiding van specifieke vragen over de reikwijdte van het wetsvoorstel, en meer in het bijzonder naar de reikwijdte van de zinsnede “dan wel daartoe aanwezig is” heeft de minister in de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2) nog uiteengezet dat “de zinsnede onderdeel vormt van de huidige (lees: reeds bestaande) tekst van artikel 13b van de Opiumwet […] Deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering en vertrekking van drugs.[…] Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.”

En in de Memorie van Toelichting (MvT, TK 2005-2006, 30515, nr.3, p.10):

“Naar aanleiding van een verzoek van de NVvR wordt opgemerkt dat met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop aflevering of verstrekking daarvan […] Voor zover de gedachte mocht hebben postgevat, dat daarmee op een handelsvoorraad wordt bedoeld is sprake van een misverstand. […] Bij artikel 13b gaat het om illegale verkooppunten […]”

2.8 Gelet op bovengenoemde passages uit de parlementaire geschiedenis concludeert de voorzieningenrechter dat bij de behandeling van het wetsvoorstel de vraag uitdrukkelijk aan de orde is geweest of wietteelt ook moet worden geacht te vallen binnen de reikwijdte van het nieuwe artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De minister is hier op ingegaan en heeft beargumenteerd aangegeven waarom dat niet het geval is en waarom hij ervoor heeft gekozen de reikwijdte niet tevens uit te strekken tot wietteelt, te weten omdat artikel 97 Woningwet (thans artikel 17 Woningwet) daarin reeds voorziet.

2.9 Zoals reeds overwogen volgt, naar voorlopig oordeel, uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever niet heeft beoogd de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet uit te strekken tot hennepkwekerijen. De wetgever heeft de bevoegdheid ten aanzien daarvan op te treden neergelegd in artikel 17 Woningwet. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven uitdrukkelijk te hebben gekozen voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter is echter niet gebleken van beletselen voor verweerder om ten tijde in geding artikel 17 Woningwet toe te passen.

Rechtbank Haarlem, 30 november 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY5387

2.5 De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 29 juni 2012 geoordeeld dat verweerder op grond van de in het primaire besluit aangevoerde gronden niet bevoegd was tot sluiting van de woning van eisers over te gaan. Zij zal thans dienen te beoordelen of de door verweerder ditmaal aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gronden het besluit wel kunnen dragen.

2.6 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om handhavend op te treden heeft verweerder in het bestreden besluit opnieuw gewezen op de inmiddels bestaande ‘vaste’ jurisprudentie in vergelijkbare zaken – ook van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (onder meer in de uitspraak van 21 maart 2012, LJN: BV9512) – waarin artikel 13b van de Opiumwet als grondslag voor handhavend optreden is gebruikt. Daarin wordt ‘de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennep(planten)’ voldoende basis geacht voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor sluiting van een woning.

Naar de mening van verweerder is artikel 13b van de Opiumwet uitgebreid teneinde de bevoegdheid te creëren om op te treden tegen overlast in de woonomgeving als gevolg van overtreding van de Opiumwet in ruime zin. Niet alleen de verkoop maar ook het bedrijfsmatig kweken van hennep veroorzaakt onrust en een onveilig gevoel in de woonomgeving en kan aldus worden aangepakt op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor bewoners van een woning en het recht op respect voor de woning zoals dat is vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) raakt. Reeds daarom is een ruime uitleg van de toepassingsmogelijkheden van artikel 13b van de Opiumwet niet op zijn plaats. Daarbij strookt de door verweerder geciteerde jurisprudentie, naar haar oordeel, ook niet met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet.

Zoals reeds overwogen in de uitspraak van 29 juni 2012 bestaat voor het te rade gaan bij de parlementaire geschiedenis ten aanzien van de uitleg van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in dit geval zeker aanleiding. Anders dan in onder meer de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juli 2011 (LJN: BR3945) is overwogen, is de tekst van de wet voor meerdere uitleg vatbaar. Dit blijkt reeds uit de vele vragen die daarover zijn gesteld zijn bij de behandeling van de wetswijziging – niet alleen door Kamerleden maar onder meer door de NVvR. In dat geval is raadpleging van de wetsgeschiedenis teneinde te bepalen wat de wetgever heeft beoogd, vereist.

2.8 Uit de Memorie van Toelichting (TK 2005-2006, 30515, nr.3) blijkt dat de wetgever bij het wijzigen van artikel 13b van de Opiumwet het oog heeft gehad op het aanpakken van ‘systematische handel in verdovende middelen buiten coffeeshops om, dus vanuit woningen of andere lokalen’ Uit onderzoek is gebleken dat deze illegale verkoop [vanuit woningen toevoeging voorzieningenrechter] in veel gemeenten voorkomt en dat dit gepaard gaat met overlast voor en verloedering van de omgeving van deze illegale verkooppunten. Daarom is de wens ontstaan de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet op te rekken, zodat niet alleen kan worden opgetreden in geval van illegale verkoop vanuit voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, maar ook tegen illegale verkoop vanuit woningen en lokalen. De toelichting spreekt expliciet over het terugdringen van ‘verkoop’ en ‘handel’ vanuit woningen en over het opheffen van ‘illegale verkooppunten’ in woonwijken.

Naar aanleiding van een vraag naar de reikwijdte van het wetsontwerp, meer in het bijzonder naar de reikwijdte van de zinsnede ‘dan wel daartoe aanwezig is’ heeft de minister in de nota naar aanleiding van het verslag (TK 2006-2007, 30515, nr 6 p.2.) nog eens expliciet uiteengezet dat ‘deze zinsnede is opgenomen om te voorkomen dat de toepassing van artikel 13b alleen mogelijk zou zijn na ontdekking op heterdaad van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Overigens vindt in de praktijk optreden tegen panden pas plaats, nadat al is geconstateerd dat er sprake is van illegale verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. Die constatering is vastgelegd in informatie die door de gemeente is vergaard, meer in het bijzonder in processen-verbaal van de politie over waarnemingen van gedragingen in en rond het pand en/of verklaringen van kopers. Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.’

De voorzieningenrechter concludeert uit het vorengaande dat de wetgever met de toevoeging “dan wel daartoe aanwezig is”, heeft bedoeld dat voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet er sprake moet zijn van het verkopen, afleveren of verstrekken van drugs vanuit het betreffende pand dan wel van de aanwezigheid van drugs om in of vanuit dat pand te worden verkocht. Er moet derhalve sprake zijn van een verkooppunt. Het enkele aantreffen van een hoeveelheid verdovende middelen die de hoeveelheid voor eigen gebruik overstijgt, maar die elders zullen worden verkocht, is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet onvoldoende.

2.9 De in de jurisprudentie (onder meer de eerder genoemde uitspraak LJN: BV9512) veelvuldig genoemde ‘aanwezigheid van een handels¬hoeveelheid drugs’ als criterium, vindt de voorzieningenrechter nergens terug in de wetsgeschiedenis. Deze komt, naar zij aanneemt, voort uit het strafrecht en is in het coffeeshopbeleid als criterium opgenomen. In de Memorie van Toelichting (MvT, TK 2005-2006, 30515, nr.3, p.10) heeft de minister daarover het volgende verklaard: ‘Naar aanleiding van een verzoek van de NVvR wordt opgemerkt dat met de uitdrukking “daartoe aanwezig is” wordt gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop aflevering of verstrekking daarvan. De term is overigens al sinds de invoering van artikel 13b is opgenomen en er bestaat geen onduidelijkheid over. Voor zover de gedachte mocht hebben postgevat, dat daarmee op een handelsvoorraad wordt bedoeld is sprake van een misverstand. De figuur van handelsvoorraad geldt alleen voor coffeeshops die passen binnen het lokale coffeeshopbeleid en voldoen aan de AHOJ-G criteria en wordt in dat verband ingevuld met een hoeveelheid van 500 gram hasjiesj. Bij artikel 13b gaat het om illegale verkooppunten die niet onder het coffeeshopbeleid vallen’.

De jurisprudentielijn waarnaar verweerder heeft verwezen, waarbij het enkele aanwezig zijn van een handelshoeveelheid drugs voldoende basis vormt om tot sluiting over te gaan, is wellicht ontstaan in de periode vóór de wetswijziging van artikel 13b van de Opiumwet toen dit artikel nog slechts kon worden ingezet tegen illegale verkoop vanuit voor het publiek toegankelijke lokalen en wordt deze lijn– naar uit het vorenstaande blijkt ten onrechte – thans een op een toegepast voor sluiting van woningen.

2.10 Nog daargelaten het vorenstaande, kan de voorzieningenrechter de jurisprudentielijn dat artikel 13b van de Opiumwet ook de bevoegdheid geeft om op te treden tegen illegale hennepkwekerijen in woningen, ook om een andere reden niet volgen.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet hebben de verantwoordelijke ministers in antwoord op vragen van de Kamerleden namelijk het volgende geantwoord:

“Gevraagd door deze leden naar de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 13b van de Opiumwet en de bestrijding van illegale wietteelt in woningen, merken wij op dat het voorgestelde artikel niet strekt tot het terugdringen van de illegale teelt. De reden hiervoor is dat bij de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Stb. 2005, nr. 726) een nieuw artikel 97 is ingevoegd in de Woningwet, dat de bevoegdheid bevat om woningen te sluiten wegens illegale wietteelt (Nota naar aanleiding van het verslag, TK 2006-2007, 30 515, nr. 6, p. 2)”.

Bij de behandeling van het wetvoorstel in de tweede kamer heeft de Minister van Justitie voorts het volgende opgemerkt:

“Er is gevraagd waarom in het nieuwe artikel 13b niet ook hennepteelt is opgenomen. Soortgelijke vragen zijn gesteld over andere vormen van produceren van drugs. Ik keer daarvoor terug naar de aanleiding voor het wetsvoorstel: de behoefte aan zodanige verbreding, dat ook woningen kunnen worden gevat onder de bevoegdheid van de burgemeester tot toepassing van bestuursdwang, naast de mogelijkheden die bestaan in verband met het openbare ordecriterium in de Gemeentewet. Er is in de praktijk gebleken dat hieraan behoefte bestaat. Er zijn namelijk mogelijkheden om net tussen de twee regelingen door te fietsen als deze aanvulling niet wordt aangebracht. De doelstelling van de bestaande wetgeving wordt hiermee effectiever bereikt. Het is een wetsvoorstel dat in hoge mate op basis van praktische argumentatie is afgebakend. De vraag is gesteld of wij niet een stapje verder moeten gaan en het produceren op de een of andere manier moeten opnemen. Gelet op de bevoegdheden van de burgemeester om op te treden op grond van de Woningwet, is er niet onmiddellijk een dringende aanleiding om het wetsvoorstel in deze zin te verbreden. Artikel 97 van de Woningwet geeft de burgemeester de bevoegdheid een woning te sluiten indien daarin overtredingen plaatsvinden die een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren. Bij de invoering van dat artikel werd, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, mede gedacht aan illegale hennepteelt. Een duidelijke aanleiding om verder te gaan zie ik dus niet. Mocht de gedachte toch uitgaan in deze richting, dan zal er goed moeten worden gekeken naar de verhouding tussen het eerste en het tweede lid. In het eerste lid zou je niet kunnen spreken van produceren maar, om in de terminologie van de Opiumwet te blijven, van telen, bewerken, verwerken, vervaardigen en bereiden. Dat roept wel onmiddellijk de vraag op wat je met het tweede lid moet doen. Daar zou je mogelijkerwijs meer uitzonderingen in moeten opnemen dan die welke er nu in vervat zijn. Als ik terugkeer naar het praktische startpunt van dit wetsvoorstel, zou het mijn voorkeur hebben om het wetsvoorstel zoals het nu luidt af te handelen (Handelingen TK 29 maart 2007, 55-3137)”.

Het nadien nog ingediende amendement Teeven waarin werd beoogd de bestaande en voorgestelde bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang door de burgemeester uit te breiden, om zo de hele keten die voorafgaat (en volgt) op de handel in verdovende middelen als genoemd in het onderhavige artikel, onder de reikwijdte te laten vallen – het ging daarbij ook om gevallen waarbij in woningen reeds voorbereidingen waren getroffen voor de teelt, maar er nog geen planten worden aangetroffen, dus waarbij van verkoop nog geen sprake was – is vervolgens afgestemd.

2.11 Uit het voorgaande kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat de wetgever uitdrukkelijk heeft beoogd om de bevoegdheid van de burgemeester zoals neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet niet zo ver te laten strekken, dat deze ook van toepassing is op hennepkwekerijen. Daarbij heeft de wetgever rekening gehouden met het feit dat artikel 97 (thans artikel 17) van de Woningwet een grondslag biedt om tegen illegale hennepkwekerijen op te treden.

2.12 Nu verweerder – anders dan de hoeveelheid hennepplanten – geen aanwijzingen heeft aangedragen dat er vanuit de woning drugs worden verkocht, afgeleverd, dan wel verstrekt, volgt de voorzieningenrechter niet het standpunt van verweerder, dat hij zijn bevoegdheid uit artikel 13b van de Opiumwet mocht aanwenden vanwege de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten.

2.13 Gelet op het vorenstaande blijft de voorzieningenrechter bij het standpunt dat verweerder in het onderhavige geval niet bevoegd is op te treden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De overige gronden behoeven derhalve geen bespreking meer

Wel sluiting toegestaan

Er zijn echter ook uitspraken waarbij wel de sluiting van een huis is toegestaan door de rechter:

  • Rechtbank Roermond 27 juli 2011, LJN BR3945,
  • Voorzieningenrechter rechtbank Roermond 11 oktober 2011, LJN BV3813,
  • Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 29 juni 2012, LJN BW9986
  • Voorzieningenrechter rechtbank Utrecht 22 oktober 2011, LJN BV0187
< Terug naar Meer informatie "huisuitzetting"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden