Huiszoeking onrechtmatig na onvoldoende reden onderzoek hennepkwekerij

Een bijzondere zaak waarbij de politie de woning van de verdachte is binnengegaan zonder dat zij echt een redelijke verdenking hadden. Blijkens de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, van 15 april 2014, @ had de politie zonder enige aanleiding een warmtemeting gedaan en daarna kwam pas een anonieme melding binnen over een hennepkwekerij. De politie was op grond hiervan met een machtiging de woning binnengetreden voor een huiszoeking vanwege de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij. Het hof oordeelde dat het binnentreden en daarmee ook  de huiszoeking onrechtmatig waren, met tot gevolg dat alles wat in de woning was aangetroffen, moest worden uitgesloten van het bewijs. De verdachte werd om die reden vrijgesproken.

In het bijzonder zijn de overwegingen van het hof van belang:

“Met de raadsman is het hof van oordeel dat het binnentreden in een woning met gebruikmaking van een machtiging als een ernstige inbreuk op het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht een voldoende en met name ook voldoende duidelijke en toetsbare legitimering behoeft. Daaraan ontbreekt het in dit geval. Uit de hiervoor weergegeven passages uit het dossier blijkt dat de aanleiding voor een specifiek op verdachtes woning gericht thermografisch onderzoek de in het stam proces-verbaal genoemde melding was. Dat kan echter niet het geval zijn geweest, nu deze melding volgens dit proces-verbaal eerst na het binnentreden is ontvangen. Het hof heeft uiteraard bezien of er aanleiding is om ten aanzien van de datum van die melding uit te gaan van een kennelijke verschrijving, maar moet het ervoor houden dat dat niet het geval is. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor deze aanname, evenmin blijkt op enige wijze wat dan wel de juiste datum is geweest en van de zijde van het openbaar ministerie is ter zake alleen het hiervoor weergegeven bericht verstrekt, dat hierin geen duidelijkheid brengt maar juist voor meer verwarring zorgt. Het bestaan van een melding van een datum voordat er specifiek op de woning van de verdachte onderzoek is verricht is dus niet gebleken.

Waarom er een specifiek op verdachtes woning gericht thermografisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij ook een zoemend geluid is geconstateerd – een en ander duidelijk gebaseerd op een verdenking van de aanwezigheid van een hennepkwekerij, maar onduidelijk is waar die verdenking op is gegrond – blijft aldus onduidelijk en noch voor de verdediging, noch voor het hof – en overigens ook niet voor de advocaat-generaal – toetsbaar. Hetzelfde geldt voor de, naar het hof begrijpt, op basis van de melding, de meting en het geconstateerde geluid afgegeven machtiging tot binnentreden in een woning. Bij gebreke van voldoende en toetsbare informatie op dit punt moet het er naar het oordeel van het hof voor worden gehouden dat de machtiging tot binnentreding in een woning niet is afgegeven naar aanleiding van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit dan wel van een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 lid 1 van de Opiumwet. Daarmee is naar het oordeel van het hof onrechtmatig binnengetreden in de woning van de verdachte, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast leidt het vorenstaande tot de conclusie dat niet is voldaan aan de verbaliseringsplicht.
De vraag rijst dan of een en ander moet leiden tot het door de raadsman beoogde effect, te weten bewijsuitsluiting.
Dat woningen door opsporingsambtenaren niet mogen worden betreden anders dan met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift. Het dient immers rechtstreeks ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht. Dit voorschrift strekt daarmee ook ter bescherming van de rechten van de verdachte. Door het onrechtmatig binnentreden in de woning, is derhalve zowel – en naar het oordeel van het hof ook: in aanzienlijke mate – inbreuk gemaakt op een belangrijk strafvorderlijk voorschrift, als op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte, welke inbreuk verwijtbaar is. Doordat niet te toetsen is op welke gronden er is binnengetreden is de verdachte tevens in zijn belangen geschaad. Daarmee is het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in aanzienlijke mate geschonden. Dit op zichzelf vormt een reden om tot de gevraagde bewijsuitsluiting over te gaan. Daarnaast acht het hof bewijsuitsluiting in een zaak als deze noodzakelijk als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot het handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Het hof is ten slotte van oordeel dat in de gegeven omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting opweegt tegen de daarvan te verwachten negatieve effecten. Niet kan gezegd worden dat aldus op onaanvaardbare wijze afbreuk wordt gedaan aan zwaarwegende belangen als de waarheidsvinding en de bestraffing van de dader, mede gelet op de ernst van het strafbare feit en bij het ontbreken van slachtoffers van dit feit.
Door het gewraakte betreden van verdachtes woning is bewijsmateriaal gevonden. De ontdekking van de weedplantage en de daarmee samenhangende diefstal van elektriciteit waren een rechtstreeks gevolg van het onrechtmatige binnentreden. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat dit bewijsmateriaal onder zodanige omstandigheden is verkregen dat het niet mag worden aangewend om een strafrechtelijke veroordeling van de verdachte te verkrijgen. Het hof sluit het gevonden materiaal daarom uit van het bewijs.”

< Terug naar Meer informatie "binnentreden"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden