Machtiging binnentreden woning moet betreffende woning duidelijk vermelden
Regelmatig gaat het fout bij de machtiging tot binnentreding. Er kunnen allerlei fouten worden gemaakt die maken dat er sprake is van een onrechtmatige binnentreding omdat de machtiging tot binnentreding niet voldoet aan de in de Algemene wet op het binnentreden gestelde eisen. Een van die eisen is dat de machtiging moet vermelden voor welke woning de machtiging is afgegeven.
Dit volgt uit een arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0169, waarin de politie had verzuimd om op de machtiging aan te geven voor welke woning deze was afgegeven. De Hoge Raad liet de uitspraak van het hof weliswaar in stand, omdat de verdachte toch al was vrijgesproken voor het betreffende feit, maar overwoog wel dat het cassatiemiddel terecht was voorgesteld. De Hoge Raad overwoog als volgt:
“3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft – kort gezegd – betoogd dat de politie onrechtmatig is binnengetreden en een doorzoeking heeft verricht op het terrein aan de [a-straat 1]A te [plaats B] zodat al het uit die zoeking voortvloeiende bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten.
Het hof overweegt dat de politie op basis van het proces-verbaal van de RCID Utrecht, gedateerd 22 december 1999, in onderling verband en samenhang bezien met de op 12 september 1999 ten overstaan van de politie Utrecht gedane uitlatingen van de zoon van verdachte, de verkregen informatie aldus kon en mocht interpreteren dat op het adres [a-straat 1]A te [plaats B] wapens verborgen zouden zijn en – gelet op het beperkte tijdsverloop en het ontbreken van aanwijzingen van het tegendeel – op 17 januari 2000 nog steeds aanwezig zouden zijn. Dat de machtiging tot binnentreden niet vermeldt voor welk perceel deze is afgegeven staat naar het oordeel van het hof overigens niet in de weg aan de rechtmatigheid van de zoeking, nu uit het verslag van binnentreden blijkt dat deze voor het perceel [a-straat 1] A/B te [plaats B] was afgegeven. Nu in de machtiging wordt gesproken over “woning of woningen” moet worden aangenomen dat zij ziet op de (een of meer) woningen die zich op het perceel (blijken te) bevinden.”
3.3.1. Ingevolge art. 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is, behoudens hier niet terzake doende uitzonderingen, voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist.
3.3.2. Art. 5, eerste lid, Awbi luidt:
“De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen.”
3.3.3. De Memorie van Toelichting bij het wetvoorstel dat heeft geleid tot de Awbi, houdt ten aanzien van art. 5, eerste lid, het volgende in:
“Omdat degene die de machtiging geeft, moet beoordelen of er voldoende aanleiding is, juist in deze woning binnen te treden, is bepaald dat een machtiging in beginsel slechts voor één woning geldt. Omdat het voorkomt dat niet met zekerheid kan worden aangewezen in welke woning een ambtsverrichting dient plaats te vinden – bij voorbeeld indien woningen binnendoor verbonden zijn – is de mogelijkheid geopend in dezelfde machtiging enkele andere woningen te vermelden waarvoor de machtiging geldt. Het aantal in een machtiging te vermelden andere woningen zal met het oog op de uitgangspunten van het ontwerp beperkt moeten zijn; gelet op de eisen van de praktijk lijkt een beperking tot drie woningen verantwoord.”
(Kamerstukken II 1984-1985, 19 073, nr. 3, p. 26)
3.3.4. De Nota naar aanleiding van het eindverslag bij bedoeld wetsvoorstel houdt onder meer in:
“Artikel 5 beoogt een evenwicht te vinden tussen de bescherming van het huisrecht enerzijds en het belang van een goede en doelmatige uitvoeringspraktijk anderzijds. (…) In het eerste lid is de algemene hoofdregel neergelegd dat met één machtiging in één in de machtiging te noemen woning, zo nodig uit te breiden tot ten hoogste vier afzonderlijk in de machtiging te noemen woningen, kan worden binnengetreden. (…) In het eerste (…) lid gaat het (…) om binnentreden in een woning die van tevoren is gelokaliseerd. De machtiging dient aan te geven om welke (vier) woning(en) het gaat. Het eerste lid spreekt daartoe van “te noemen woning”.”
(Kamerstukken II 1992-1993, 19 073, nr. 13, p. 12)
3.4. Gelet op het hiervoor onder 3.3 weergegevene heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat “de machtiging tot binnentreden niet vermeldt voor welk perceel (de Hoge Raad leest: woning) deze is afgegeven (…) niet in de weg staat aan de rechtmatigheid van de zoeking”. Het middel klaagt daarover terecht.”
< Terug naar Meer informatie "binnentreden"