Motiveringseisen volgens Hoge Raad bij ontnemingsvordering
De Hoge Raad verlangt thans in lijn met de tweede volzin van artikel 359, tweede lid, Sv, dat de rechter zijn oordeel dat de desbetreffende kosten niet in directe relatie staan tot het delict “gemotiveerd” tot uitdrukking brengt.(R 5 februari 2008, NJ 2008, 288, m.nt. Borgers)
Omdat de Hoge Raad deze motiveringsplicht grondt op artikel 359, tweede lid, Sv, geldt ook hetgeen wat de Hoge Raad over de uitleg daarvan overwoog in HR 11 april 2006, NJ 2006, 393, m.nt. YB, ro. 3.8.2. te weten onder meer:
“(ii) dat ingeval een uitdrukkelijke weerlegging ontbreekt, dit – mede in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder begrepen hetgeen door of namens de verdachte en het openbaar ministerie over en weer naar voren is gebracht – geen afbreuk behoeft te doen aan de toereikendheid en begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak;
(Met andere voorwaarden: ook zonder uitdrukkelijke weerlegging kan een uitspraak toereikend en begrijpelijk zijn)
(iii) dat indien de rechter heeft verzuimd een nadere motivering in zijn uitspraak op te nemen, dit verzuim van zo ondergeschikte betekenis kan zijn dat het niet tot nietigheid leidt.”
De conclusie is dus helaas dat de gerechtshoven voor wat betreft “gebreken” in de motivering er vrij gemakkelijk mee wegkomen. De Hoge Raad stelt geen hele hoge motiveringseisen.
Belangrijker wordt het daarom dat de advocaat in feitelijke aanleg goed en gemotiveerd verweer voert tegen de ontnemingsvordering en hierbij geen kansen laat liggen. Een gespecialiseerde advocaat is steeds vaker een echte must!
< Terug naar Meer informatie "ontnemingsvordering"