Weten van hennepkwekerij in woning is onvoldoende voor medeplegen

Dat de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar (…) niet van heeft gedistantieerd zijn onvoldoende om aan te nemen dat verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd (vlg. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861).

Verweer advocaat

De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

a) Niet kan worden bewezen dat de verdachte de planten opzettelijk aanwezig heeft gehad. De aangetroffen hennepplantage heeft zich niet in de machtssfeer van de verdachte bevonden. De verdachte had weliswaar toegang tot het huis, waar twee plantages waren, maar uit het dossier blijkt dat zij geen toegang heeft gehad tot de ruimten waar deze gesitueerd waren. Daarnaast is niet komen vast te staan wanneer de hennepplantages in de woning zijn geplaatst. Tot slot moet in aanmerking worden genomen dat er bijna vier maanden zijn verstreken vanaf het moment dat de verdachte voor het laatst in de woning is geweest en het moment dat de plantages zijn aangetroffen. Mocht het hof deze redenering niet volgen, dan is in ieder geval niet komen vast te staan dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de hennepplantages in de woning. Het enkele vermoeden dat er iets niet pluis was, is hiervoor onvoldoende. Daarnaast hing in de woning een goede afzuiginstallatie, waardoor het zeer goed mogelijk is dat de verdachte de geur van hennep niet heeft geroken.

b) Niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Immers, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het enkele verblijven in de woning in samenhang bezien met een vermeend vermoeden dat sprake was van een hennepplantage op de zolder, is daarvoor onvoldoende. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ9945). Uit het dossier of hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen kan niet volgen dat sprake was van een toezichthoudende functie of van betrokkenheid anderszins bij het opzetten van de kwekerij. Tot slot verwijst de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt naar het arrest van dit hof van 16 mei 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1808).

Overwegingen Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt als volgt:

“In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.

Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het bijzonder in aanmerking genomen dat “de verdachte wist dat de medeverdachte een hennepplantage exploiteerde in de woning waar zij verbleef en zij zich daar in ieder geval in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 1 december 2012 niet van heeft gedistantieerd”. Deze omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten heeft medegepleegd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
< Terug naar Meer informatie "medeplegen en medeplichtigheid"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden