Wetenschap hennepplantage in huis is onvoldoende voor medeplegen

Dat de verdachte wellicht wel de wetenschap had van een hennepplantage in huis, door de geur die zich in het huis bevond en zich hiervan niet heeft gedistantieerd, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de verdachte opzet had op het telen dan wel het aanwezig hebben van hennep. Dit volgt uit een uitspraak van de rechtbank Limburg, 19 juli 2016, NbSr 2016, 189.

Verweer advocaat

De advocaat had vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

Ten aanzien van de hennepplantage heeft de advocaat aangevoerd dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen dat de verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat er in de woning een hennepplantage zou zijn gevestigd. De toegang tot de hennepplantage kon afgesloten worden met een afdekplaat, waaraan gereedschap hing, die vervolgens een geheel vormde met de wand boven het werkblad. De ruimte kon op die manier geheel aan het oog worden onttrokken en licht- en luchtdicht worden afgesloten. Bovendien ontbreekt opzet op het tenlastegelegde medeplegen. Blijkens vaste jurisprudentie is wetenschap over een door een ander gepleegd strafbaar feit en het zich niet distantiëren daarvan onvoldoende voor de kwalificatie medeplegen.

Verder was verdachte onbekend met de wijze van financiering en de aanschaf van het pand noch met de wijze waarop de maandelijkse aflossingen werden betaald. Partner van de verdachte had haar desgevraagd verteld dat hij geld had overgehouden aan de verkoop van onroerend goed en hiervan kon leven. Er was geen sprake van een buitensporig uitgavenpatroon, waardoor de verdachte gehouden was tot nader onderzoek. Dat de verdachte geen nader onderzoek heeft gedaan, kan in dit geval niet tot de conclusie leiden dat zij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard zich schuldig te maken aan witwassen.

Daarnaast kan in verband met het witwassen het bestanddeel verbergen of verhullen nog het bestanddeel verwerven worden bewezen. Er kan enkel worden afgeleid dat in de woning en/of onder een trui een hoeveelheid geld is aangetroffen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het verbergen van geld op een ongebruikelijke plaats in een woning of op het lichaam ontoereikend voor een bewezenverklaring.

Rechtbank: geen medeplegen bij hennepplantage

De rechtbank volgde het verweer van de advocaat en overwoog het volgende:

Ten aanzien van feit 1 (medeplegen hennepteelt):
De verdachte woonde samen met haar partner en kinderen in deze woning, maar ontkent wetenschap van de hennepplantage te hebben gehad. De verbalisanten hebben gerelateerd dat de kweekruimte in de kelder geheel aan het zicht onttrokken kon worden en bovendien licht- en luchtdicht afgesloten kon worden. De partner van de verdachte heeft verklaard dat de hennepplantage van hem was en dat de verdachte niets met deze plantage te maken had.

De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling ter zake van het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk telen dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten te kunnen komen. De verdachte had wellicht wel wetenschap van de plantage door de geur van hennep in huis, maar die enkele wetenschap en het zich niet distantiëren, is onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte opzet had op het telen dan wel het aanwezig hebben van de aangetroffen hennepplanten. Verdachte wordt ten aanzien van dit feit dan ook vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 2  (witwassen):
Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de aankoop, de eigendomsverkrijging en/of de aanvraag voor de hypothecaire geldlening van de woning. Ok is niet gebleken dat de verdachte op enige andere wijze verhult of verhuld heeft wie de rechthebbende op dit pand is. De rechtbank is van oordeel dat, nu de partner van de verdachte haar desgevraagd had verteld dat hij geld had overgehouden aan de verkoop van onroerend goed en hier van kon leven, de verdachte niet gehouden was om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de gelden die nodig waren voor de inrichting van de woning. Er was wel sprake van handelingen die de aanwezigheid van het geldbedrag in de woning moesten verhullen, maar er is onvoldoende bewijs dat de verdachte wetenschap had van de herkomst van het geld in de beurs dan wel dat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag van een misdrijf afkomstig was. Er volgt vrijspraak.

 

< Terug naar Meer informatie "medeplegen en medeplichtigheid"
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden