Beoordelingskader binnentreden ogv Opiumwet
Het wettelijk kader voor het betreden van woningen en andere panden bij verdenking van hennepteelt is geregeld in artikel 9 Opiumwet, waarbij voor woningen nog de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) gelden.
Betreden pand
De Opiumwet geeft de politie een ruime bevoegdheid plaatsen te betreden waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat daar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. Ze zijn in dat kader bevoegd tot inbeslagname van voorwerpen waarmee men vermoedt dat de Opiumwet wordt overtreden. De bevoegdheid om een pand te betreden en daarin zoeken rondkijken bij een verdenking van het aanwezig hebben en/of telen van hennep, is geregeld in artikel 9 Opiumwet:
"1. De opsporingsambtenaren hebben, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang:(..)
b) tot de plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt."
Bij het betreden van panden, niet zijnde woningen, gelden niet de bijzondere bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). Het is dus niet zo dat voor het betreden van panden een machtiging van de hulpofficier van justitie is vereist.
Na binnentreden mag de politie alleen zoekend rondkijken om te bezien wat hij in beslag wil nemen. Het gaat hier om voor de hand liggende voorwerpen. Voor een daadwerkelijke doorzoeking, waarbij in kasten wordt gekeken, gelden weer zwaardere eisen. In de jurisprudentie werd echter het kijken in een keukenkastje nog geaccepteerd als zoekend rondkijken.
Betreden woningen
In aanvulling op de bevoegdheid bij het betreden van panden op grond van artikel 9 Opiumwet bij een verdenking van een hennepkwekerij, gelden voor het betreden van woningen nog de eisen en voorwaarden uit de Algemene wet op het binnentreden (Awbi). In deze wet is onder meer bepaald dat wanneer toestemming van de bewoner ontbreekt, een schriftelijke machtiging tot binnentreden is vereist. De hulpofficier van justitie moet een schriftelijk machtiging afgeven waarop concreet wordt aangegeven welke woning mag worden betreden, en met welke bedoeling.
Uitzonderingen op machtigingsvereiste
Niet in alle situaties hoeft de politie eerst een machtiging te vragen voor het binnentreden. Art. 2 Awbi luidt als volgt:
"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."
De Memorie van Toelichting (TK 1984-1985, 19073, nr. 3, p. 10) houdt in dit verband het volgende in:
"Voor de in het wetsontwerp neergelegde regeling geldt, zoals ook voor andere wettelijke bepalingen, dat een daarvan afwijkende wijze van handelen onder bepaalde uitzonderlijke omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Te denken valt aan situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt. Dan is onmiddellijk optreden geboden. Als voorbeeld kan worden genoemd de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zal kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is voor het binnentreden alsdan niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Dan is onmiddellijk optreden kennelijk in het belang van de bewoner noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bij voorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming èn zonder machtiging gerechtvaardigd. Dit binnentreden is daarom rechtmatig, omdat hetzij belangen van hogere orde dan de belangen tot bescherming waarvan het huisrecht strekt, hetzij de belangen van de bewoner zelf op het spel staan. Artikel 2, derde lid, voorziet in de bevoegdheid om in die uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging zonder toestemming in de woning binnen te treden."
Redelijk vermoeden van schuld
Op grond van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet hebben opsporingsambtenaren toegang tot plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt, een ruim toegekende bevoegdheid aan opsporingsambtenaren dus. Indien de plaats een woning betreft is, wanneer toestemming van de bewoner ontbreekt, een schriftelijke machtiging tot binnentreden vereist, zoals we hiervoor zagen. Om een woning of een pand te kunnen binnentreden, is dus steeds een redelijk vermoeden van schuld nodig. Bij hennepteelt betekent dit dat er een redelijke verdenking moet bestaan dat in de woning of het pand een hennepkwekerij aanwezig is.
Verdenking van overtreding van de Opiumwet kan onder omstandigheden zelfs enkel worden aangenomen op grond van een anonieme melding (vgl. o.a.HR 13 juni 2006, LJN AV4179, NJ 2006, 346, en HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328 m.nt. Borgers, HR 12 januari 2010, LJN BK8836, HR 13 juli 2010, LJN BM2490 en HR 29 november 2011, LJN BP8497).
De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9.1.b Opiumwet is in belangrijke mate afhankelijk van aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
In HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2010:BM2490 bleek de enkele anonieme informatie niet voldoende te zijn. Dit is ook eerder door de Nationale ombudsman bepaald.
> Meer informatie beoordelingskader betreden woning op grond van artikel 9 Opiumwet
Met het oog op eventuele cassatieprocedures is nog van belang dat de beantwoording van de vraag of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet is in belangrijke mate afhankelijk van aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het oordeel van de feitenrechter daaromtrent kan derhalve in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.(HR 12 januari 2010, LJN BK8836, ro. 3.4.1.)