Dagvaarden niet toegestaan bij bezit hennep minder dan 1000 gram
Wat veel mensen niet weten is dat de officier van justitie een verdachte in beginsel niet mag dagvaarden bij een bezit van minder dan 1000 gram hennep. In die zaken mag de officier van justitie wel op een andere manier bestraffen, zoals via een strafbeschikking. U kunt dan een boete of – na een hoorzitting – een werkstraf.
Richtlijn: dagvaarden pas vanaf 1000 gram
Dit volgt uit de richtlijn “aanwezig hebben van softdrugs”., waarvan een gedeelte hieronder is te zien. Zoals u zelf kunt zien staat er vanaf schijf 3 (vanaf 1000 gram (DV). Vanaf die hoeveelheid mag pas gedagvaard worden.
Basisfactoren |
Gewicht aan softdrugs overige softdrugsdelicten |
– | Schijf 1: het gedeelte tussen 30 en 500 gram | 1/2 x 0,082 punten per gram | |
– | Schijf 2: het gedeelte tussen 500 en 1000 gram | 1/2 x 0,109 punten per gram | |
– | Schijf 3: het gedeelte tussen 1000 gram en 5 kg | 1/2 x 0,031 punten per gram | (DV) |
– | Schijf 4: het gedeelte tussen 5 en 25 kg | 1/2 x 0,012 punten per gram | (DV) |
– | Schijf 5: het gedeelte boven 25 kg | 1/2 x 0,004 punten per gram | (DV) |
OM niet-ontvankelijk bij dagvaarden
Wanneer de officier van justitie een verdachte toch dagvaardt voor het bezit van een hoeveelheid van minder dan 1000 gram, zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden in de vervolging. Dit is ook nog eens bevestigd door de rechtbank Amsterdam. van 28 november 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:7872. De rechtbank overweegt als volgt:
“Vooropgesteld moet worden dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
De raadsman doet ten eerste een beroep op schending van het vertrouwensbeginsel. Van belang is vast te stellen dat in de Aanwijzing Opiumwet (2012A021, in werking getreden op 1 januari 2013) niet expliciet melding is gemaakt van een vervolgingsbeleid betreffende qat. Dat bevreemdt niet, aangezien qat pas sinds 5 januari 2013 op de bij de Opiumwet behorende lijst II is geplaatst. Slechts voor een aantal middelen van lijst II is bepaald voor welke hoeveelheden in beginsel niet wordt vervolgd, dan wel eerst een strafbeschikking wordt opgelegd alvorens tot dagvaarding wordt overgegaan. Het is niet aan de rechtbank te bepalen wat met betrekking tot qat geldt als een ‘geringe hoeveelheid voor eigen gebruik’. Verdachte kan aan deze regeling dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen hebben ontleend dat hij niet vervolgd zou worden.
Daarnaast geldt de Richtlijn Opiumwet, softdrugs 5.19 (in werking getreden op 1 juli 2011). Deze richtlijn is blijkens de toelichting van toepassing op alle middelen van lijst II, behalve de zogenoemde paddo’s. Natuurlijk was bij de inwerkingtreding het bezit van qat niet strafbaar, maar dat doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het ruim geformuleerde toepassingsbereik. Anders gezegd: de richtlijn is nu ook van toepassing op qat. Dit oordeel vindt overigens bevestiging in de nota van toelichting bij het besluit tot strafbaarstelling van qat. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in die nota geschreven dat handhaving van het verbod op qat ‘binnen de bestaande kaders’ zal plaatsvinden.
Uit de Richtlijn Opiumwet, softdrugs 5.19 valt op te maken dat als uitgangspunt heeft te gelden dat pas wordt gedagvaard voor het bezit van softdrugs vanaf een gewicht van 1000 gram, zonder onderscheid naar soort softdrugs. Aangezien verdachte wordt verweten ongeveer 350 gram qat voorhanden te hebben gehad mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij niet aanstonds zou worden gedagvaard. Vanzelfsprekend moet de officier van justitie ruimte hebben onder omstandigheden van dit beleid af te wijken, maar in dit geval zijn dergelijke omstandigheden niet aangevoerd. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.”
< Terug naar Meer informatie "straffen bij hennepkwekerij"