Aparte manier van reageren is onvoldoende voor verdenking hennepplantage
Voor het kunnen binnentreden en een huiszoeking moet er een voldoende verdenking bestaan. Er moet sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld dat er in de woning een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan een enkele MMA-melding voldoende zijn, maar meestal is er nodig voor een verdenking op basis waarvan de woning kan worden binnengetreden. In een niet gepubliceerde uitspraak van de politierechter Maastricht van 19 oktober 2011, parketnummer 03/830143-11, lezen we dat een aparte manier van reageren op een verzoek van de politie om binnen te mogen kijken, niet voldoende is voor een redelijk vermoeden van schuld.
Feiten
Op 17 juni 2010 was de politie nar de woning van de verdachte gegaan om nader onderzoek te doen naar aanleiding van een anonieme melding uit mei 2010. Op dit adres zou volgens de melding in de kelder onder de garagebox een hennepplantage zijn. Het door de politie ingestelde onderzoek naar aanleiding van deze melding leidde echter niet tot ondersteuning van deze anonieme informatie. Zo leverde een netmeting ene negatief resultaat op. Ook bleek dat onderzoek van de politie uit 2005 en 2008 naar aanleiding van twee anonieme meldingen uit die jaren dat verdachte betrokken zou zijn bij hennepteelt, destijds niet geleid had tot het oprollen van een hennepplantage in verdachtes woning. Ook in 2008 was de netmeting negatief.
Op 17 juni 2010 arriveerde de politie dus bij de woning van verdachte met niet meer dan een anonieme melding en de wetenschap dat eerdere onderzoeken niets hadden opgeleverd. Een machtiging hadden de verbalisanten dan ook niet bij zich. Een kwartier na aankomst betraden de agenten echter toch tegen de wil van de bewoonster de woning op basis van een mondeling verstrekte machtiging die even later in schriftelijke vorm beschikbaar was.
Gronden verdenking
De vraag die zich hier voordoet is waardoor er (volgens de verbalisanten) later wel ineens voldoende verdenking was ontstaan om op basis van de Opiumwet over te gaan tot het binnentreden en doorzoeking.
De verbalisant schrijft hierover in het proces-verbaal van bevindingen dat hij voor aankomst bij de woning eerst naar de woning van verdachte had gebeld, en dat er toen een vrouw opnam. De verbalisant vertelde de vrouw over de verdenking dat er in de woning een hennepplantage was. Eenmaal bij de woning opende een jongedame de deur. De jongedame was driftig aan het bellen en keek hevig verward en angstig. De jongedame betrof de dochter van verdachte. De dochter bevestigde dat zij met haar vader aan het bellen was.
Op aandringen van de verbalisant gaf de dochter het telefoonnummer van haar vader, maar na bellen kreeg de verbalisant de bezettoon.
De verbalisant vroeg aan de dochter daarna om de toegang tot de woning om een onderzoek in te stellen, maar dat weigerde zij. Ook nadat de verbalisant nogmaals aangaf dat hij door haar verbale en non-verbale gedrag ervan overtuigd was dat er een hennepplantage in de woning was, weigerde zij hem de toegang.
Politierechter: onvoldoende verdenking
De politierechter Maastricht oordeelt echter dat dit alles tezamen nog niet voldoende verdenking oplevert om de woning op grond van artikel 9a Opiumwet te betreden en een huiszoeking te verrichten. De politierechter overweegt:
“De redenering van de verbalisant dat hij er op dit moment van overtuigd was dat er een hennepplantage in de woning was, is niet overtuigend. Want was er dan mer dan voordat hij met de woning sprak? Behalve de anonieme melding was er niets dat wees op een hennepplantage. Net als in 2005 en 2008 leverde het nadere onderzoek niets op. Het enkele gegeven dat de dochter, zonder justitiële antecedenten, met haar vader belde en geen toestemming verleende de woning te betreden levert geen grond voor verdenking op. Het was haar goed recht die toestemming te weigeren. Ook haar gedrag dat de verbalisant als zeer angstig en verward omschrijft zonder nadere toelichting waarop hij die interpretatie baseert, is onvoldoende om tot een verdenking als deze te komen. Er was derhalve geen verdenking en dus geen reden voor verstrekking van de machtiging. Dat betekent dat het binnentreden en het doorzoeken onrechtmatig is gebeurd. Er bestond in dit geval niet de bevoegdheid de woning van verdachte binnen te treden en te doorzoeken. Daarmee is een essentieel recht van verdachte, namelijk het huisrecht, dat is neergelegd in artikel 12 van de Grondwet, geschonden. Deze schending is naar het oordeel van de politierechter zo ernstig dat dit een onherstelbaar vormverzuim oplevert, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waarop enkel bewijsuitsluiting past voor de resultaten van het onderzoek. Alles overziend is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit over te gaan. De politierechter spreekt verdachte daarom vrij van beide tenlastegelegde feiten.”
< Terug naar Meer informatie "binnentreden"< Terug naar Meer informatie "huiszoeking"