Beoordelingskader huiszoeking bij hennepkwekerij
Huiszoeking; slechts zoekend rondkijken
Sinds HR NJ 1985, 822 en HR NJ 1988, 155 wees de rechtspraak uit dat de combinatie van een binnentredingsbevoegdheid en een ruim geformuleerde inbeslagnemingsbevoegdheid, gegeven in het eerste, respectievelijk het derde lid van art. 9 Ow, niet de bevoegdheid oplevert om een huiszoeking uit te voeren. Onder een huiszoeking is te verstaan: een stelselmatig en gericht onderzoek naar de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Of het in een woning op grond van art. 9 Ow ingestelde onderzoek neerkomt op een (onbevoegd uitgevoerde) huiszoeking is afhankelijk van in onderling verband te beoordelen factoren als de duur van het onderzoek, de plaats (in de woning) waar het inbeslaggenomene is aangetroffen, de aard van het strafbare feit waaromtrent verdenking bestaat, en de wijze waarop het onderzoek in de woning is uitgevoerd, waarbij belang toekomt aan de vraag of afgesloten ruimten of bergplaatsen zijn opengebroken.
Hieruit vloeit voort dat de politie op basis van art. 9 Opiumwet weliswaar niet een dergelijk stelselmatig en gericht onderzoek mag uitvoeren, maar meer mochten doen dan uitsluitend, als het ware met de handen op de rug, zoekend rondkijken.
Uit de parlementaire behandeling van wetsvoorstel 23 251, dat heeft gevoerd tot de Wet van 27 mei 1999 (Stb 243, in werking getreden op 1 februari 2000) strekkende tot herziening van het gerechtelijk vooronderzoek, waarbij ook inbeslagnemingsbevoegdheden van opsporingsambtenaren opnieuw zijn vastgesteld, volgt dat de wetgever de grens tussen de doorzoeking (voorheen: huiszoeking) en andere vormen van onderzoek nader heeft willen bepalen. Dat blijkt onder meer uit een passage in de Memorie van Toelichting, waarin met betrekking tot het huidige art. 96 Sv, dat evenals art. 9 Ow een binnentredingsbevoegdheid koppelt aan een inbeslagnemingsbevoegdheid, is opgemerkt:
"(...) De opsporingsambtenaar mag enkel en alleen zoekend rondkijken en de voor de hand liggende voorwerpen in beslag nemen. Een verdergaand onderzoek is krachtens deze bepaling niet geoorloofd. Dit zoekend rondkijken kan in alle vertrekken van de woning, voor zover deze niet zijn afgesloten, plaatsvinden. De voor inbeslagneming vatbare voorwerpen moeten met het oog zijn waar te nemen. Zo valt het openen van een niet afgesloten slaapkamer onder zoekend rondkijken, terwijl het openen van een niet afgesloten muurkast als doorzoeken moet worden aangemerkt. De precieze grenzen tussen het zoekend rondkijken en de zullen aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden door de rechtspraak bepaald moeten worden.
(...)
Bij de regeling van het binnentreden ter inbeslagneming van een woning door een gewone opsporingsambtenaar gaat het om een evenwichtige afweging van twee fundamentele belangen, te weten de inbreuk op het huisrecht en de privacy van de bewoner enerzijds en de effectiviteit van de algemene inbeslagnemingsbevoegdheid van de gewone opsporingsambtenaar en de veiligstelling van het in beslag te nemen voorwerp anderzijds. Ik ben met de commissie [de "commissie Moons", JW] van oordeel dat de art. 120-123 Sv ter zake van de bescherming van het huisrecht en de privacy van de bewoner voldoende bescherming bieden, zolang de inbreuk beperkt blijft tot het in de woning zoekend rondkijken. (...)"
(Kamerstukken II, 1992-1993, 23 251, nr 3, p. 17)
Uit hetgeen de Minister bij de behandeling van wetsvoorstel 25 403 (dat als de "Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden" eveneens op 1 februari 2000 in werking is getreden, Stb 245) heeft opgemerkt ten aanzien van de huidige art. 126g, tweede lid, 126l, tweede lid en art. 126k, welke bepalingen voorzien in de mogelijkheid heimelijk een besloten plaats te betreden teneinde in die bepalingen bedoelde onderzoekshandelingen te verrichten of voor te bereiden, volgt dat hij deze begrenzing tussen de doorzoeking en andere vormen van onderzoek op besloten plaatsen heeft willen handhaven. Daarbij heeft de Minister als handelingen die onder het begrip 'doorzoeking' vallen, naast het openen van kasten of laden, iedere vorm van verbreking genoemd (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 403, nr 3, p. 41).
Tijdens de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellToen 23 251 en 25 403 is niet nadrukkelijk aan de orde geweest dat het aldus gemaakte onderscheid tussen een doorzoeking en andere vormen van onderzoek in woningen ook in acht genomen moet worden bij de toepassing van art. 9 Ow.
Niettemin moet dit door de wetgever geformuleerde onderscheid in algemene zin meebrengen dat opsporingsambtenaren bij toepassing van andere bevoegdheden dan de in de art. 96b, 96c en 97 Sv of in bijzondere wetten zoals art. 9 Opiumwet geregelde doorzoeking, uitsluitend zoekend mogen rondkijken. Krachtens zulke andere bevoegdheden dan de doorzoeking mogen de opsporingsambtenaren derhalve in een woning vaststellen wat zich in niet-afgesloten vertrekken bevindt, maar geen kasten en dergelijke openen, en a fortiori geen afgesloten deuren openbreken of forceren.
Toch is het zo dat onder omstandigheden ook het openen van een keukenkastje op grond van artikel 9 Opiumwet toelaatbaar werd geacht.