Strafbaarstelling hennepstekken

 

Hennepstekken vallen ook onder de verbodsbepalingen van artikel 3 Opiumwet. Hennepstekken zijn namelijk een deel van de hennepplant, en valt in zoverre binnen de definitie van hennep in Lijst II bij de Opiumwet:

"elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden"

Jurisprudentie hennepstekken strafbaar

De Hoge Raad heeft  in de uitspraak van 31 mei 1994, NJ 1994, 674 geoordeeld dat ook hennepstekken vallen onder de strafbaarstelling in de Opiumwet. De Hoge Raad overwoog als volgt:

"Het middel, strekt in zijn kern ten betoge dat onder hennep, zoals aangeduid in de bij de Opiumwet behorende lijst II niet begrepen kan worden de gehele hennepplant, maar slechts de geoogste delen ervan voor zover het gewicht van de 'werkzame bestanddelen' meer bedraagt dan 30 gram.

Voor dit betoog is geen steun te vinden in het recht. Gelijk volgt uit de wetsgeschiedenis, welke ten grondslag ligt aan de Opiumwet zoals deze is gewijzigd bij Wet van 23 juni 1976, met de daarbij behorende Lijst II, (Stb. 1976, 424) heeft de wetgever het aanwezig hebben, dus ook het verbouwen van hennepplanten verboden, tenzij art. 4 van het Besluit van 1 oktober 1976, houdende uitvoering van artikel 3a, eerste lid, van de Opiumwet (Stb. 1976, 509) van toepassing is en het hennep betreft welke kennelijk bestemd is voor de winning van zaad of vezel of uitsluitend als windkering in de land- en tuinbouw wordt gebruikt. Dat de wetgever de gehele hennepplant onder het verbod heeft gebracht, ongeacht de vraag of de plant werkzame bestanddelen bevat, volgt met name ook uit de MvT, Kamerstukken II 1974–1975, 13 407, nr. 3, blz. 17, voor zover inhoudende:
'Met betrekking tot de hennepprodukten die voorkomen op lijst II wordt in het wetsontwerp geen onderscheid gemaakt naar gelang het THC-gehalte, daar het ondoenlijk is dit gehalte bij de opsporing vast te stellen. De gewichtshoeveelheid van 30 gram in het ontworpen artikel 11 bepaalt de grens tussen overtreding en misdrijf. De vaststelling van deze grens is geschied op grond van opsporingstechnische overwegingen. Tevens wordt met de gekozen hoeveelheid van 30 gram beoogd de bezitsoverdracht tussen gebruikers binnen de overtredingssfeer te houden.'
Uit het vorenoverwogene volgt dat in het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank het verweer terecht en op goede gronden is verworpen. Het bewezenverklaarde kan, anders dan het middel stelt uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, terwijl het op de juiste wijze is gekwalificeerd."

Conclusie A-G mr. Van Dorst:

"Aan verzoeker is telastegelegd het handelen in strijd met art. 3 aanhef en onder C van de Opiumwet. Die bepaling verbiedt het aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij deze wet behorende lijst II. Die lijst noemt voor zover hier van belang: 'Hennep, waaronder wordt begrepen elk deel van de plant van de Cannabis, waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden'.

Deze definitie is vastgesteld bij gelegenheid van de wijziging van de Opiumwet in 1976 (Wet van 23 juni 1976 Stb. 424). Voordien werd hennep omschreven als 'de gedroogde toppen, of delen daarvan, van de bloeiende of vruchtdragende planten van de Cannabis sativa L., waaraan de hars nog niet is onttrokken, onverschillig welke hun benaming in de handel ook zij' (Wet van 28 juni 1956 Stb. 390). De juridische puzzels die deze omschrijving voor Uw Raad en meer nog voor diens Parket opleverden, hoef ik niet in herinnering te roepen. Ik verwijs slechts naar HR NJ 1972, 347 en 348 alsmede naar K.H. Meijring, Recht en verdovende middelen, 1974, blz. 111 ev. Ik maak gewag van deze voorgeschiedenis omdat de bewijstechnische moeilijkheden waartoe de oude omschrijving aanleiding gaf, voor de wetgever van 1976 mede een reden vormde een nieuwe definitie voor te stellen; zie de memorie van antwoord, Hand. II 1975–1976 13.407 nr. 7 blz. 11.
Een ander ter aangehaalder plaatse genoemd argument om de oude definitie te verlaten was dat de regering de uitleg van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wenste te volgen dat het aan de partijen bij het Enkelvoudig Verdrag niet is toegestaan het ongecontroleerd gebruik van de bladeren van de hennepplant toe te laten. Ik teken hierbij aan dat de regering desbewust geen afstand heeft willen nemen van deze interpretatie en dat zij daarmee doelbewust een door haar zogenoemde 'sluipweg' prijs gaf om te komen tot een destijds vurig gewenste (partiële) legalisatie van hennepprodukten; zie memorie van antwoord, blz. 12 alsmede de nota naar aanleiding van het eindverslag (nr. 9) blz. 1.
Deze argumentatie die in het verdere parlementaire debat niet is weersproken, laat naar mijn mening slechts één conclusie toe: de wetgever heeft van het verbouwen (aanwezig hebben) van hennepplanten niet willen weten, behoudens voor zover het gaat om hennep welke kennelijk bestemd is voor de winning van zaad of vezel of welke uitsluitend als windkering in de land- en tuinbouw wordt gebruikt (memorie van antwoord, blz. 12, jo. het Besluit van 18 oktober 1976 Stb. 509). Niet van belang is derhalve of de plant reeds de werkzame (roesverwekkende) stof THC (Tetrahydrocannabinol) had gevormd en nog minder of deze stof uit meer dan 30 gram bestond.

Als intermezzo merk ik op dat het onderhavige dossier samen met dat in de zaak 97.022 waarin ik heden eveneens concludeer, een eldorado vormt voor mensen met belangstelling voor botanie maar ook voor degene die meer wil weten over allerlei facetten van het gebruik van Cannabis. Zo valt in het overgelegde nummer van het glossy tijdschrift Highlife (ondertitel: Opinie & Lifestyle Magazine voor de Cannabis Liefhebber, jaargang 2, nummer 2) niet alleen te lezen hoe je hennepzaad moet opkweken, maar ook dat je de bladeren niet moet weggooien omdat er o.m. wietboter van gemaakt kan worden (blz. 6). Na kennisneming van de inhoud van het blad, met tal van boeiende artikelen en blikverruimende advertenties, kom ik overigens tot de voorzichtige conclusie dat de handhaving van het reclameverbod van art. 3b lid 1 van de Opiumwet kennelijk geen hoge opsporingsprioriteit heeft. Om misverstand te voorkomen haast ik mij daaraan toe te voegen dat dit slechts een constatering is en geen waardeoordeel inhoudt. Uitvoeriger over dit verbod: Haentjes, in De Opiumwet, blz. 114.

Nadrukkelijk wijs ik erop dat de door het middel voorgestane uitleg van lijst II onherroepelijk zal leiden tot grote (bewijs)problemen bij de opsporing en vervolging van delicten als de onderhavige; de vrijspraak waartoe het Bossche hof kwam in voormeld arrest, demonstreert dat ook. Niet onopgemerkt wil ik laten dat, zoals Uw Raad ook wel bekend zal zijn, de teelt van hennepplanten in Nederland een hoge vlucht heeft genomen. Werden in 1991 nog ruim 70 000 planten inbeslaggenomen, een jaar later waren dat er al meer (dan?; red.) 300 000. Deze gegevens ontleen ik aan de bijdrage van het hoofd van de Afdeling Recherche Expertise van de CRI aan grenzen aan het softdrugsbeleid (Justitiële Verkenningen, 1993 nr. 6 blz. 66). Daarin wordt ook gewezen op het gevaar dat de georganiseerde criminaliteit zich meester zal maken van de teelt van nederwiet en dat dit zal leiden tot vergroting van de produktie en vervolgens tot export, met de kans op scherpe buitenlandse reacties indien daartegen niet effectief wordt opgetreden. Opvattingen in de trant als door het middel voorgestaan, vergroten dat gevaar van niet effectief (kunnen) optreden.
Ik wijs er tot slot nog op dat de Deense hoogste rechter een uitspraak die tendeerde in de richting van de opvatting die het middel verdedigt, gecorrigeerd heeft en als zijn oordeel heeft uitgesproken dat elke norm van verbouw van hennep volgens de Deense wet verboden is (zie Betäubungsmittelstrafrecht in Westeuropa, 1987, blz. 176).

Ik keer terug naar het middel. Dat faalt, omdat rechtbank en hof uit de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen hebben kunnen afleiden dat verzoeker telkens meer dan 30 gram hennep in de zin van lijst II bij de Opiumwet aanwezig had, en ook dat verzoeker, die verklaart dat hij hennepplanten verbouwde, handelde met het in de bewezenverklaring van de verschillende feiten vermelde opzet."

Later werd dit nog eens bevestigd in een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, van 5 juli 2004, NJ 2004, 445, LJN: AP7304.

"In aanmerking genomen (i) dat een stek een (losgemaakt) deel van een plant is, uit welk deel weer een nieuwe plant ontstaat (ii) dat blijkens lijst II bij de Opiumwet onder hennep elk deel van de plant van het geslacht Cannabis wordt begrepen en (iii) dat het niet van belang is of dat deel van de plant een "werkzaam" bestanddeel bevat (HR 31 mei 1994, NJ 1994,674), kan naar het oordeel van het hof in het kader van de Opiumwet een stek worden beschouwd als een hennepplant en valt een stek van de hennepplant onder het begrip "hennep"."

> Straffen bij hennepstekken

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden