Medeplegen hennepteelt
Van medeplegen is sprake wanneer er een bepaalde samenwerking is geweest tussen u en medeverdachten bij de uitvoering van het delict. Bij hennepteelt kan het dan om een samenwerking voor wat betreft het opbouwen van de hennepkwekerij, de aanleg van de elektriciteit, het geven van water en voeding aan de planten, en het delen in de opbrengst.
Voor medeplegen is een bewuste, nauwe en volledige samenwerking vereist gericht op het telen van hennep. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer
- de intensiteit van de samenwerking,
- de onderlinge taakverdeling,
- de rol in de voorbereiding,
- de uitvoering of de afhandeling van het delict,
- het belang van uw rol in het geheel (grote rol of kleine rol),
- uw aanwezigheid op belangrijke momenten
- en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage bij de hennepteelt moet wel van voldoende gewicht zijn geweest wil een rechter u kunnen voordelen voor het medeplegen van hennepteelt.
Medeplegen bij hennepteelt
Bij hennepteelt lijkt medeplegen minder snel te worden aangenomen. De Hoge Raad heeft recentelijk een aantal veroordelingen wegens medeplegen van de teelt zelf of van het aanwezig hebben van hennep vernietigd. Daarbij was telkens sprake van een situatie waarin de verdachte onmiskenbaar op de hoogte was van de betrokken hennepplantage maar niet méér had gedaan dan het ter beschikking stellen van een woning (en de daarin aanwezige voorzieningen), dan wel het regelen van mensen voor het aanleggen van de hennepplantage en/of het faciliteren van de financiering van die plantage. Omdat daaruit niet bleek dat de verdachte iets te maken had gehad met de teelt zelf en/of de opbrengsten daarvan, hielden deze veroordelingen in cassatie geen stand (HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1794; HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861; HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3317; en HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1094).
In een aantal van deze zaken overwoog de Hoge Raad expliciet dat de verrichte gedragingen in verband plegen te worden gebracht met medeplichtigheid, nu het er telkens op neerkwam dat de verdachte het delict had bevorderd, vergemakkelijkt of mogelijk gemaakt maar aan het delict zelf niet of nauwelijks een bijdrage van enig gewicht had geleverd. Als de bewijsmiddelen weinig inhouden omtrent de rol of bijdrage van de verdachte en het hof daaraan geen bewijsoverweging heeft gewijd, zal een bewezenverklaring ter zake van medeplegen de toets in cassatie niet doorstaan (en al snel worden afgedaan als onbegrijpelijk), omdat in het ongewisse blijft op welke redengevende feiten en omstandigheden de vereiste bewuste en nauwe samenwerking gebaseerd is (HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2453; HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2860; en HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3218).
Om dan tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is meer nodig, zoals bijvoorbeeld blijkt uit HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696: het hof had vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte zich bij het bedrijfspand bevonden waar later hennepplanten werden aangetroffen, zij over een sleutel van dat pand beschikten, zij daar al eerder waren geweest en één van hen spontaan aan de ter plaatse gekomen politie mededeelde dat in dat pand hennep werd geteeld. Hier liet de Hoge Raad de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van die hennepplanten in stand (HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696. Zie in dit verband ook: De Hullu, a.w., p. 460).