Medeplichtigheid hennepteelt

Waar het gaat om medeplichtigheid aan hennepteelt, is vaak de verdenking dat de verdachte een ruimte heeft verhuurd, of anderszins ter beschikking heeft gesteld aan (onbekende) personen, en op die manier betrokken is bij de hennepteelt. De Hoge Raad heeft echter meermaals aangegeven dat die enkele vaststelling onvoldoende is om te komen tot medeplichtigheid. Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid van is dubbel opzet vereist: vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van gelegenheid en middelen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2, Sr maar tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het misdrijf, het telen van hennep (Vgl. HR 13 november 2001, LJN AD4372, NJ 2002, 245 en HR 2 oktober 2007, LJN BA7932, NJ 2007, 553).

Verhuur aan onbekende personen

In zijn algemeenheid kan uit de onderverhuur van een ruimte aan een onbekende of niet te traceren persoon niet worden afgeleid dat bewust het risico op de koop wordt toegenomen dat de loods beschikbaar wordt gesteld voor het telen van hennep. Waarom immers zou de onderverhuurder specifiek dat risico lopen? Onder omstandigheden kan dit anders zijn. De omstandigheid dat een ruimte eerder is onderverhuurd en daarin eerder een hennepkwekerij is aangetroffen, is hiervoor onvoldoende, mits van die andere kwekerijen en de eventuele betrokkenheid van de verdachte daarbij verder niets bekend is (HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6931). Ook de omstandigheid dat de verdachte onvoldoende toezicht zou hebben gehouden op hetgeen zich afspeelt in een door hem gehuurd pand kan niet bijdragen aan het willen en weten dat voor de opzet bij medeplichtigheid is vereist, omdat daarin niet het aanvaarden van bedoelde kans maar onzorgvuldigheid ten aanzien van hetgeen zich in het door hem gehuurde pand afspeelde besloten ligt (HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6944)/ Dienovereenkomstig werd er geoordeeld in HR 6 september 2011,ECLI:NL:HR:2011:BQ7999, waarbij wij verwijzen naar de conclusie van de A-G mr. Hofstee die door de Hoge Raad werd gevolgd: " Kennelijk is het Hof van oordeel dat verzoeker in zijn hoedanigheid van eigenaar van het (door hem verhuurde) pand verantwoordelijk kan worden gesteld voor - en aldus opzet heeft gehad op - de aanwezigheid van de daarin aangetroffen hennepkwekerij, enkel omdat van hem als eigenaar mocht worden verwacht voldoende toezicht te hebben gehouden op hetgeen zich afspeelde in dat pand, ook nadat er nieuwe sloten waren geplaatst en verzoeker de woonruimte niet meer in kon. Ik meen echter dat in deze omstandigheden geen (voorwaardelijk) opzet besloten ligt.(Vgl. HR 3 november 2009, LJN BJ6944, NJ 2010, 336 m.nt. Borgers, HR 3 november 2009, LJN BJ6931 en HR 8 februari 2005, LJN AR8217) Andere feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker kan worden gezegd ten minste voorwaardelijk opzet te hebben gehad op de aanwezigheid van de hennepkwekerij, zijn door het Hof niet tot uitdrukking gebracht en blijken evenmin uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.Derhalve is de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 niet naar de eis van de wet met redenen omkleed."

Zie ook HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1961

In deze zaak ging het om de verhuur van een ruimte aan een onbekende man van Turkse of Marokkaanse afkomst. Het hof veroordeelde de verhuurder wegens medeplichtigheid, maar de Hoge Raad casseerde. Het ging om het volgende feitencomplex: "Uit de in de onderhavige zaak gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Eind 2007 is door de politie op het adres [a-straat 1] in Oud-Beijerland een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij beschikte op dat moment over in totaal 532 hennepplanten, die waren verspreid over twee aparte kweekruimten. Dat de in de kwekerij aanwezige planten hennep bevatten is vastgesteld aan de hand van een zgn. Narcotest. Op 12 februari 2008 is namens de eletriciteitsleverancier van het pand waarin de hennepkwekerij is aangetroffen aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Bij de aangifte is verklaard dat controle van de netcomponenten en de meterkast in het pand heeft opgeleverd dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken en de hoofdzekeringen waren verzwaard en dat daardoor de mogelijkheden om elektriciteit af te nemen waren vergroot. Tevens is verklaard dat zodanige aanpassingen aan de meter waren gedaan dat de afname van elektriciteit (althans gedeeltelijk) niet werd geregistreerd. De verdachte, die de kennelijke huurder was van het pand waarin de kwekerij is aangetroffen, heeft verklaard (i) dat hij de ruimten waarin werd gekweekt heeft (onder-)verhuurd aan een jongen waarvan hem niet meer bekend is dan zijn Marokkaanse of Turkse komaf, (ii) dat de betreffende jongen hem een huurbedrag van € 3.000 per maand aanbood en hij dit bedrag maandelijks op dezelfde plaats neerlegde in de winkel die in het door de verdachte gehuurde pand gevestigd is, (iii) dat deze jongen de gehuurde ruimten naar zijn zeggen wilde gebruiken voor de opslag van vervalste merkartikelen, (iv) dat contact met hem voor de verdachte alleen via briefjes mogelijk was en (v) dat de verdachte de ruimten waarin werd gekweekt nooit heeft betreden, omdat hij daarvan geen sleutel meer had." De A-G mr. Aben, kwam in zijn conclusie bij deze zaak wel tot een medeplichtigheid, maar de Hoge Raad vond het dus niet voldoende! Zie voorts HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4845
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden